ECLI:NL:CRVB:2012:BV7616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6546 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen op eerder besluit inzake schadevergoeding na dienstongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant, die werkzaam was als verpleegkundige bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU). De appellant had eerder een verzoek ingediend om schadevergoeding voor letsel dat hij in november 1998 had opgelopen, toen hij door een bureaustoel zakte. Dit verzoek was door de Raad van Bestuur van het UMCU afgewezen, en de appellant had hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank Utrecht had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de loop der jaren meerdere verzoeken had ingediend, maar dat deze steeds waren afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Raad van Bestuur in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de noodzaak voor appellanten om tijdig rechtsmiddelen in te stellen tegen besluiten van bestuursorganen. De Raad concludeerde dat de eerdere afwijzingen van de verzoeken van de appellant rechtens onaantastbaar waren geworden, omdat hiertegen geen voorzieningen waren gevraagd. De uitspraak bevestigt de afwijzing van het verzoek van de appellant om terug te komen op het eerdere besluit, en de Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

10/6546 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Duitsland), (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 oktober 2010, 09/3735 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (raad van bestuur)
Datum uitspraak: 23 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 januari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. van Loenhout, juridisch adviseur. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Schuurman.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam als verpleegkundige bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU).
1.2. Bij brief van 22 september 2006 heeft appellant de raad van bestuur te kennen gegeven dat hij in november 1998 op zijn werk door een bureaustoel is gezakt en sindsdien last heeft van aanhoudende hoofd-, nek- en schouderklachten die geregeld leiden tot arbeidsverzuim. Hij heeft de raad van bestuur hierbij aansprakelijk gesteld voor de daardoor geleden schade en verzocht deze te vergoeden. Bij brief van 15 november 2006 is dit verzoek vanwege het UMCU afgewezen.
1.3. Nadat appellant zich over deze aangelegenheid weer tot de raad van bestuur had gewend, is hem door het hoofd Juridische Zaken van de raad van bestuur bij brief van 19 september 2007 medegedeeld dat het standpunt van 15 november 2006 wordt gehandhaafd. Nadat appellant hierna weer een verzoek als dat van 22 september 2006 had ingediend, heeft voormeld hoofd dit bij brief van 8 februari 2008 op dezelfde wijze afgewezen als bij de brief van 19 september 2007 is geschied. Na herhaald verzoek van appellant heeft meergenoemd hoofd bij brief van 13 maart 2008 onder meer aan hem bericht: “Wij zijn klaar met deze zaak!”.
1.4. Bij brief van 9 januari 2009 heeft appellant de raad van bestuur verzocht het ongeval in november 1998 aan te merken als een dienstongeval. Bij besluit van 22 april 2009 heeft de raad van bestuur dit verzoek afgewezen.
1.5. Op de hoorzitting die is gehouden naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 22 april 2009 gemaakte bezwaar, hebben partijen afgesproken dat dit besluit niet alleen wordt opgevat als een afwijzing van het verzoek van appellant om het incident in november 1998 aan te merken als een dienstongeval maar ook als een afwijzing van appellants verzoek een zuiver schadebesluit te nemen in verband met dat incident. Bij het bestreden besluit van 7 december 2009 heeft de raad van bestuur vervolgens het bezwaar tegen eerstbedoelde beslissing niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen laatstbedoeld besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Het hoger beroep ziet uitsluitend op het tweede onderdeel van het bestreden besluit. Het is dus beperkt tot de ongegrondverklaring van het beroep door de rechtbank, voor zover dit was gericht tegen de handhaving van de weigering appellant de schade te vergoeden die hij stelt te hebben geleden door het ongeval in november 1998.
3.2. In dit verband kan er niet aan voorbij worden gegaan dat appellant eerder, zoals hiervoor onder 1.2 en 1.3 vermeld, schadeverzoeken heeft ingediend als nu aan de orde. Naar het oordeel van de Raad dienen althans de afwijzende beslissingen van
19 september 2007, 8 februari 2008 en 13 maart 2008 te worden aangemerkt als te zijn genomen namens de raad van bestuur. Deze beslissingen zijn immers in uitdrukkelijk afwijzende bewoordingen gesteld en zijn alle ondertekend door het hoofd Juridische Zaken van de raad van bestuur terwijl bij het briefhoofd steeds “Raad van Bestuur” is vermeld. Het betreft hier daarom besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen geen van deze besluiten heeft (de raadsman van) appellant echter voorziening gevraagd zodat zij rechtens onaantastbaar zijn geworden.
3.3. Naar aanleiding van de nieuwe aanvraag van appellant van 2009 heeft de raad van bestuur de zaak in haar geheel opnieuw beoordeeld, wat echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
3.4. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan een terzake ingesteld beroep echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zo’n geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn in dit geval niet aangevoerd.
Dit brengt de Raad tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat de raad van bestuur niet in redelijkheid tot het in geschil zijnde deel van zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
3.5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2012.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD