[appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 juni 2010, 09/1460 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 2 maart 2012
Namens appellante heeft mr. L.M. Deiman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. B.F. Desloover, advocaat, heeft meegedeeld dat de behartiging van de belangen van appellante door hem is overgenomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2012.
Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1.1. Appellante, geboren op 23 februari 1969, is op 11 september 1987 getrouwd met [naam echtgenoot], geboren in 1934. De echtgenoot van appellante heeft van 1969 tot 1989 in Nederland gewerkt en is op 14 december 1989 naar Marokko teruggekeerd. Vanaf juli 1999 heeft hij een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet ontvangen. Hij is in 2007 overleden. Bij besluit van 19 december 2008 heeft de Svb appellante met ingang van de dag van overlijden een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) geweigerd.
1.2. Het bezwaar is bij besluit van 20 maart 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank was de echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden niet verzekerd voor de Anw. De rechtbank is niet gebleken dat de echtgenoot vrijwillig verzekerd was voor de Anw.
3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de echtgenoot alsnog tot de vrijwillige verzekering moet worden toegelaten. De echtgenoot heeft op 7 juli 2000 verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering, maar daarop is voor zover bekend niet beslist. Gesteld is dat de echtgenoot door de Svb niet goed was geïnformeerd over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering. Gelet daarop dient de Svb volgens appellante af te wijken van het bepaalde in de Anw.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Niet in geschil is dat de echtgenoot op de dag van overlijden niet in Nederland woonde of in Nederland werkzaam was.
4.2. De Raad stelt vast dat de Svb bij besluit van 11 december 2000 het verzoek van 7 juli 2000 om toelating tot de vrijwillige verzekering heeft afgewezen. Niet gebleken is dat tegen dit besluit rechtsmiddelen zijn aangewend, zodat de Raad uitgaat van de juistheid van dit besluit.
4.3. Nu in juli 2000 om toelating tot de vrijwillige verzekering is verzocht en het verzoek bij het besluit van 11 december 2000 is afgewezen ziet de Raad niet in dat de echtgenoot onvoldoende geïnformeerd zou zijn geweest over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering. Ook overigens is de Raad niet gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat de Svb in afwijking van de dwingendrechtelijke bepalingen van de Anw gehouden zou zijn de echtgenoot (postuum) tot de vrijwillige verzekering toe te laten.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2012.
(get.) M.M. van der Kade.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.