[appellant], wonende te [woonplaats], Turkije (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2010, 08/2940 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 2 maart 2012
Namens appellant heeft mr. H. Tadema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2012.
Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
1.1. Appellant, geboren op 10 februari 1943, heeft vanaf 1970 in Nederland gewerkt. Per 27 juni 1972 is appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellant is in augustus 1976 naar Turkije teruggekeerd. Met ingang van 1 september 1976 is de WAO-uitkering verlaagd naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Met ingang van 20 mei 2003 is - na een herkeuring - de WAO-uitkering verhoogd naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In oktober 2007 heeft appellant een pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Bij besluit van 11 april 2008 heeft de Svb met ingang van februari 2008 pensioen en partnertoeslag ingevolge de AOW toegekend met kortingen van 88%.
1.2. Het bezwaar is bij besluit van 11 juli 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de korting op het pensioen en de toeslag terecht is toegepast. Daartoe is overwogen dat de ingevolge de AOW verzekerde periode van 6 april 1971 tot en met 14 augustus 1976 juist is vastgesteld. De verzekering is in beginsel geëindigd bij appellants vertrek uit Nederland op 15 augustus 1976. Appellant is na zijn vertrek niet op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 18 oktober 1968, Stb. 575 (KB 575), verzekerd gebleven, aangezien hij een WAO-uitkering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% ontving. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellant evenmin verzekerd was in de periode dat het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976, Stb. 557, 3 mei 1989, Stb. 164 (KB 164), gold. De rechtbank is niet gebleken dat appellant heeft verzocht om verzekerd te blijven. De rechtbank acht appellant voorts niet verzekerd onder het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 24 december 1998, Stb. 746 (KB 746), omdat hij onder KB 164 al niet verzekerd was.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij voor een hoger pensioen en toeslag in aanmerking dient te komen, omdat hij ook na zijn vertrek als verzekerde moet worden aangemerkt. Gesteld is dat de Svb bij de toepassing van artikel 1, aanhef en onder h, ten eerste, van KB 575 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de uitkering van appellant ingevolge de Toeslagenwet (TW). Voorts is betoogd dat appellants uitkering in 1976 door het Uwv ten onrechte is verlaagd naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Destijds heeft geen medische keuring plaatsgevonden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat de Svb zich op het standpunt stelt dat de verzekering ingevolge de AOW is geëindigd per 1 september 1976 en niet - zoals in het bestreden besluit is vermeld - per 15 augustus 1976. Het standpunt is gewijzigd naar aanleiding van de mededeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering dat de verlaging van de WAO-uitkering eerst met ingang van 1 september 1976 heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de Raad heeft deze vaststelling geen gevolgen voor de bij het bestreden besluit gehandhaafde korting van 88% op het AOW-pensioen en de partnertoeslag. Deze korting blijft gebaseerd op een verzekerde periode van minder dan 6 jaren.
4.2. De Raad verenigt zich met de hiervoor aangehaalde overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Voorts is de Raad van oordeel dat bij vaststelling van de verzekering op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van KB 575 en artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, aanhef en ten eerste, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976, Stb. 557, de toeslag ingevolge de TW buiten beschouwing dient te blijven. De Raad constateert in navolging van de Svb dat deze bepalingen rechtstreeks verwijzen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, zodat aan het ontvangen van een toeslag ingevolge de TW in dit verband geen betekenis toekomt.
4.3. Ook bij de vaststelling van de verzekering op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, van KB 164 en artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, van KB 746 dient naar het oordeel van de Raad de toeslag ingevolge de TW buiten beschouwing te blijven. Uit vaste jurisprudentie, waaronder het arrest van de Hoge Raad van 2 juli 1997, LJN ZC6715 en de uitspraak van de Raad van 18 december 2008, LJN BG9126, volgt dat ook in de periode waarin KB 164 en KB 746 golden, de toeslag ingevolge de TW niet aanmerking dient te worden genomen. Omstandigheden die in dit geval tot een andere beslissing zouden moeten leiden zijn gesteld noch gebleken.
4.4. Het betoog van appellant dat aan het besluit tot verlaging van de WAO-uitkering per 1 september 1976 geen medische keuring ten grondslag ligt, kan niet tot het oordeel leiden dat het thans voorliggende besluit tot toekenning van AOW-pensioen en partnertoeslag geen stand kan houden. Niet gebleken is dat appellant tegen het besluit omtrent zijn WAO-uitkering (met succes) een rechtsmiddel heeft aangewend. De Raad ziet ook overigens geen aanleiding voor de conclusie dat niet van de juistheid van dit besluit dient te worden uitgegaan.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2012.
(get.) M.M. van der Kade.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.