ECLI:NL:CRVB:2012:BV7527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2680 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving na zich ziek te hebben gemeld op 4 juni 2008 vanwege reumatische klachten. Appellante, die als tuinbouwmedewerkster werkte, heeft diverse medische klachten gerapporteerd, waaronder reuma en psychische problemen. De verzekeringsarts concludeerde op 7 april 2009 dat appellante weer geschikt was voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering per 13 april 2009. Appellante ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond op 28 april 2009. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 31 maart 2010, waarop appellante hoger beroep aantekende.

Tijdens de zitting op 18 januari 2012 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. A. Bozbey, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat appellante geen nieuwe relevante argumenten had aangedragen die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad volgde de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen en de bezwaarverzekeringsarts, die stelden dat appellante in staat was haar eigen arbeid te verrichten. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond over de geschiktheid van appellante voor haar eigen werk, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.

Uitspraak

10/2680 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 maart 2010, 09/4250 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Bozbey, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de feitelijke werkzaamheden van appellante die zij verrichtte als tuinbouwmedewerkster. Het verslag van dit onderzoek is op 2 augustus 2011 aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bozbey. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als tuinbouwmedewerkster gedurende 40 uur per week, heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 4 juni 2008 ziek gemeld wegens reumatische klachten. Aan appellante is een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante heeft diverse keren het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv bezocht en meegedeeld dat zij als gevolg van haar reuma en schildklieraandoening een veelheid aan klachten ondervond. Appellante heeft verteld dat zij hiervoor onder behandeling was van de huisarts, een internist, een reumatoloog en een fysiotherapeut. In het najaar van 2008 heeft appellante ook melding gemaakt van psychische klachten als gevolg van gezinsproblemen.
1.2. Bij onderzoek van appellante op 7 april 2009 is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellante weer geschikt is voor het laatst verrichte werk. Het Uwv heeft bij besluit van 7 april 2009 vastgesteld dat zij vanaf 13 april 2009 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
1.3. Bij besluit van 28 april 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 april 2009, onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van diezelfde datum, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts gevolgd in zijn oordeel dat appellante in staat moet worden geacht de eigen arbeid te verrichten.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Appellante heeft, net als bij de rechtbank, gesteld dat de klachten, waarmee zij op 4 juni 2008 is uitgevallen, niet zijn verminderd en dat zij niet in staat is arbeid te verrichten. Het onderzoek door het Uwv is onzorgvuldig geweest omdat alleen bij de reumatoloog informatie is opgevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel over de in hoger beroep herhaalde beroepsgronden. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben vanaf 4 juni 2008 rekening gehouden met toegenomen klachten van appellante van haar gewrichten en van vermoeidheid en met psychische klachten. De verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek op 9 april 2009 vastgesteld dat de gezinsproblematiek is opgelost en van psychische klachten niet langer sprake is. Het door de bezwaarverzekeringsarts op 28 april 2009 verrichte onderzoek van de psyche van appellante heeft geen aanwijzingen gegeven voor een actueel beeld van decompensatie of een invaliderend depressief beeld. Er is geen behandeling meer. Bij de beoordeling van de medische toestand van appellante op 9 april 2009 hebben de verzekeringsartsen verder in aanmerking genomen dat volgens de reumatoloog, zoals blijkt uit de informatie van 31 oktober 2007 en 17 december 2008, sprake is van een onveranderd objectief rustig verlopende seronegatieve reumatoïde artritis met veel subjectieve klachten. De opvatting van de bezwaarverzekeringsarts dat de reumatische aandoening van appellante geen reden is om fysiek niet zwaar belastende arbeid, die afwisselende taken in zich heeft, te vermijden is in lijn met de van de reumatoloog verkregen informatie. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts volgt dat de schildklieraandoening van appellante op medicatie is ingesteld en geen beperkingen geeft. Enige aanleiding voor de bezwaarverzekeringsarts om nadere informatie in te winnen bij de internist was er dan ook niet.
4.3. De bezwaararbeidsdeskundige heeft met zijn rapportage van 2 augustus 2011 een uitgebreide beschrijving gegeven van de feitelijke werkzaamheden van appellante als tuinbouwmedewerkster. De ter zitting door appellante geuite kritiek op deze rapportage, erop neerkomend dat haar werkzaamheden van andere aard waren dan de werkzaamheden van een tuinbouwmedewerkster zoals de bezwaararbeidsdeskundige die bij zijn onderzoek in 2011 heeft waargenomen, laat de Raad terzijde omdat appellante voor haar stelling dat het werk in 2009 fysiek nog aanmerkelijk zwaarder was geen bewijs heeft aangedragen. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennis genomen van de door de bezwaararbeidsdeskundige opgestelde functiebeschrijving en zijn opvatting gehandhaafd dat de functiebelasting binnen de mogelijkheden van appellante past. Daarmee is elke twijfel aan de geschiktheid van appellante op 9 april 2009 voor haar eigen arbeid weggenomen.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012.
(get.) M. Greebe
(get.) N.S.A. El Hana
JL