ECLI:NL:CRVB:2012:BV7525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5434 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, meldde zich op 25 februari 2009 ziek vanwege toegenomen lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft na onderzoek op 1 oktober 2009 geconcludeerd dat er geen objectieve medische belemmeringen meer waren om arbeid te verrichten, en heeft de ZW-uitkering per 2 oktober 2009 beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geschikt was voor de in het kader van de WAO geselecteerde functies. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de combinatie van zijn klachten, die leidden tot ernstige slaapproblemen en chronische vermoeidheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat appellant geen nieuwe gezichtspunten heeft ingebracht die de eerdere conclusies van het Uwv en de rechtbank zouden kunnen weerleggen. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsgeneeskundige rapportages voldoende onderbouwing bieden voor het standpunt van het Uwv dat appellant ondanks zijn beperkingen geschikt was voor de voorbeeldfuncties. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5434 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te ?[woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ? s-Gravenhage van 25 augustus 2010, 09/8674 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Koot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 maart 2011 heeft mr. Koot informatie van longarts J. Stolk van 24 februari 2011 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2012. Voor appellant is verschenen mr. Koot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 25 februari 2009 ziek gemeld met toegenomen lichamelijke klachten en psychische klachten als gevolg van de ziekte van zijn echtgenote. Aan appellant is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij onderzoek op 1 oktober 2009 heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat de door appellant naar voren gebrachte lichamelijke en psychische klachten niet vermeerderd zijn ten opzichte van de klachten die bij de beoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in juni 2003 zijn betrokken. De conclusie was dat er per 2 oktober 2009 geen objectief medische belemmering meer bestond om arbeid te verrichten. Het Uwv heeft bij besluit van 1 oktober 2009 met ingang van 2 oktober 2009 de ZW-uitkering van appellant beëindigd.
1.3. Bij besluit van 5 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 oktober 2009, onder verwijzing naar een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 4 november 2009, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn opvatting dat appellant de voor hem in het kader van de WAO geselecteerde arbeid moet kunnen verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten en heeft het verzoek van appellant om een nader medisch onderzoek dan ook afgewezen.
3. Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en meent dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de combinatie van zijn klachten, die aanleiding geeft tot ernstige slaapproblemen en chronische vermoeidheid. Van een verbetering van zijn medische toestand op 2 oktober 2009 was geen sprake, zo heeft appellant benadrukt, en de chronische vermoeidheid maakt het hem onmogelijk werkzaam te zijn in een van de in het kader van de WAO geduide functies.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel over de, in hoger beroep herhaalde, beroepsgronden. Net zo min als in beroep heeft appellant in hoger beroep objectieve medische gegevens ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid. De beperkingen als gevolg van long-, maag- en darmklachten zijn in het kader van de WAO-beoordeling in juni 2003 neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en met die beperkingen is rekening gehouden bij het selecteren van voor appellant geschikte functies. Met betrekking tot de door appellant vermelde psychische klachten heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat die klachten zodanig zijn dat, in relatie tot de arbeid in kwestie die als mentaal laagbelastende arbeid kan worden aangemerkt, niet kan worden gesproken van psychische arbeidsongeschiktheid. Dat appellant vanaf 9 maart 2009 voor zijn psychische klachten bij PsyQ onder behandeling was, is door de bezwaarverzekeringsarts meegewogen. Met betrekking tot de chronische vermoeidheid is door de bezwaarverzekeringsarts uiteengezet dat uit de aanwezige gegevens van chronische vermoeidheid niet is gebleken en de geduide arbeid bovendien een lage energetische belasting kent. De door appellant ingezonden informatie van longarts Stolk geeft geen aanleiding voor twijfel aan deze uiteenzetting van de bezwaarverzekeringsarts. De longarts heeft bij zijn onderzoek, dat hij heeft aangeduid als ‘vrij uitgebreid’, van de longfunctie van appellant daarin geen afwijkingen gevonden. Hij heeft een verband tussen de vermoeidheidsklachten en de aandoening van appellant niet kunnen bevestigen, maar zich beperkt tot de opmerking dat het gelet op het zeer zeldzame karakter van een pathologische vaatgroei in het mediastinum evenmin is uit te sluiten dat vermoeidheid door die aandoening wordt veroorzaakt. Het standpunt van het Uwv dat appellant ondanks zijn beperkingen weer geschikt was voor de hem bij de WAO-beoordeling voorgehouden voorbeeldfuncties, heeft een voldoende onderbouwing in de verzekeringsgeneeskundige rapportages. Voor het aannemen van een andere belastbaarheid van appellant dan blijkt uit de FML geeft de informatie van de longarts niet voldoende aanknopingspunten.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012.
(get.) M. Greebe.
(get.) N.S.A. El Hana.
JL