ECLI:NL:CRVB:2012:BV7456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5435 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van besluit inzake huisvesting rijkswege voor militair in opleidingsjaar

In deze zaak gaat het om de intrekking van een besluit waarin werd vastgesteld dat appellant, een beroepsmilitair, aanspraak had op huisvesting van rijkswege tijdens zijn opleidingsjaar in de Verenigde Staten. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris van Defensie als partij heeft aangemerkt en dat de directeur van het DienstenCentrum Buitenland (BCD) niet bevoegd was om het bestreden besluit te nemen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit herroepen, omdat het oorspronkelijke besluit onjuist was en de rechtsgevolgen daarvan niet in stand konden blijven.

Appellant, die in de rang van opperwachtmeester was en nu adjudant-onderofficier is, had eerder toestemming gekregen voor het verblijf van zijn gezin in de VS, maar de directeur van het BCD trok dit besluit in. De Raad heeft vastgesteld dat de commandant van het DienstenCentrum Internationale Ondersteuning Defensie de bevoegdheid had om besluiten te nemen, maar dat deze niet correct was toegepast in dit geval. De Raad heeft ook overwogen dat de commandant niet bevoegd was om het gecorrigeerde besluit van 31 maart 2008 in te trekken, en dat de commandant de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet kon handhaven.

De Raad heeft de commandant veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedragen, en heeft bepaald dat de commandant het griffierecht van € 368,- aan appellant moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 maart 2012 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

09/5435 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] wonende te [woonplaats], (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 september 2009, 08/8412, (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant van het DienstenCentrum Internationale Ondersteuning Defensie, als rechtsopvolger van de Commandant NAK VS, (commandant)
Datum uitspraak: 1 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door W.A. Herweijer. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Antzoulatos-Borgstein en mr. T.A. Groenewoud.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, toen in de rang van opperwachtmeester en thans in de rang van adjudant-onderofficier beroepsmilitair onbepaalde tijd bij de Koninklijke landmacht, is bij besluit van 8 februari 2008 de functie toegewezen van cursist USASMA met als standplaats [naam standplaats] (VS) voor de periode van 1 juni 2008 tot 1 juni 2009. Verder is bepaald dat hij, bij slagen voor de opleiding van twaalf maanden, zal worden geplaatst op de functie van faculty advisor USASMA in de aan die functie verbonden rang van adjudant-onderofficier.
1.2. Bij besluit van 31 maart 2008 heeft de directeur van het DienstenCentrum Buitenland (BCD) onder andere bepaald dat appellant onder voorwaarden toestemming heeft voor het verblijf van zijn gezin in de VS en dan een bijdrage in de huur verschuldigd is. Niet was opgenomen dat appellant in het eerste jaar van zijn plaatsing in de VS aanspraak heeft op huisvesting van rijkswege, zonder een bijdrage verschuldigd te zijn. Dit was anders dan appellant eerder had besproken met een medewerker van het BCD. Daarom heeft appellant deze functionaris per e-mail van 2 april 2008 om opheldering gevraagd. Het antwoord was dat hij gelijk had en dat hem een gecorrigeerd besluit zal worden toegezonden.
1.3. Op 13 april 2008 heeft appellant het gecorrigeerde besluit van 31 maart 2008 ontvangen. Hierin is onder andere opgenomen dat appellant in zijn opleidingsjaar aanspraak heeft op huisvesting van rijkswege, zonder eigen bijdrage; vermeld is verder dat hij in het tweede jaar aanspraak heeft op een bepaalde tegemoetkoming in de huur.
1.4. Bij besluit van 16 mei 2008 heeft de directeur van het BCD het gecorrigeerde besluit van 31 maart 2008 ingetrokken, omdat dit op het punt van de aanspraak op huisvesting van rijkswege onjuist is nu bij appellant van het begin af aan sprake is van een verhuizing. Tevens is herhaald dat appellant van 1 juni 2008 af aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de huur.
1.5. Appellant heeft per 1 juni 2008 met zijn gezin een huurwoning betrokken op het terrein van USASMA.
1.6. Bij besluit van 29 augustus 2008 (bestreden besluit) heeft de directeur van het BCD het bezwaar tegen het besluit van 16 mei 2008 ongegrond verklaard. Overwogen is dat het besluit van 31 maart 2008 op het punt van de aanspraak op huisvesting van rijkswege een evident kenbare fout bevat en strijdt met artikel 13, oud, van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD). Dat appellant na de ontvangst van het ingetrokken besluit zijn woning hier te lande onder de kostprijs aan een vriend heeft verhuurd, is een persoonlijke keuze waarvan de financiële gevolgen voor eigen rekening moeten komen, aldus dit besluit.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, mede met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 juni 2003, LJN AN8625, het beroep ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt eerst - ambtshalve - het volgende. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b ten eerste en b, oud, van het VBD kwam de bevoegdheid tot het nemen van besluiten als het besluit van 16 mei 2008 en het bestreden besluit toe aan de commandant NAK VS. Per 1 juli 2010 is deze bevoegdheid toebedeeld aan de commandant. Dit wijst uit dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris) als partij heeft aangemerkt. De Raad heeft deze fout hersteld. Tevens moet worden vastgesteld dat de directeur van de BCD niet bevoegd was het bestreden besluit te nemen, maar dat de commandant dit was. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Nu echter de commandant bij zijn brief van 21 november 2011 het bestreden besluit voor zijn rekening heeft genomen, ziet de Raad aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten kunnen worden.
4. Gelet op de standpunten van partijen in hoger beroep overweegt de Raad het volgende.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (waartoe de in de aangevallen uitspraak genoemde uitspraak behoort) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enig algemeen rechtsbeginsel of enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Daartoe zal buiten redelijke twijfel moeten staan dat het oorspronkelijke besluit, in dit geval het gecorrigeerde besluit van 31 maart 2008, onjuist was.
4.2. Dat laatste acht de Raad niet het geval. De Raad stelt in de eerste plaats wel vast dat het ingetrokken besluit van 31 maart 2008 naar de letter strijdt met artikel 13 (oud) van het VBD. In bedoeld ingetrokken besluit was echter verwezen naar een brief van de staatssecretaris van 3 december 2007 over de rechtspositionele aanspraken bij opleiding in het buitenland. In die brief is onder andere opgenomen dat de staatssecretaris het voornemen had bij wijze van tijdelijke maatregel de aanspraken tijdens een opleiding, zoals appellant die in de VS heeft gevolgd, zo te formuleren dat de betrokken militair toestemming krijgt voor het verblijf van het gezin in het buitenland, de militair gedurende de opleiding aanspraak heeft op (gemeubileerde) huisvesting van rijkswege en dat hij daarvoor geen eigen bijdrage verschuldigd is. Het ingetrokken besluit was in dat opzicht met die brief in overeenstemming. Dit maakt naar het oordeel van de Raad bepaald aannemelijk dat de maatregel die de staatssecretaris in de brief van 3 december 2007 heeft geformuleerd, onderdeel was van de toepassing die het bevoegd gezag in de tijd hier van belang aan de VBD gaf. Bevestiging hiervan vind de Raad in de wijze waarop de rechtspositie was geregeld van een directe collega van appellant die tegelijkertijd met appellant op de functie van cursist USASMA was geplaatst met als standplaats [naam standplaats] en die op het terrein van de USASMA met zijn gezin in een huurwoning naast die van appellant woonde. Deze collega was gedurende het jaar van zijn opleiding vrijgesteld van een bijdrage in de huur, zoals in de brief van 3 december 2007 was opgenomen. Dat deze collega, anders dan appellant, na de opleiding naar Nederland is teruggekeerd, acht de Raad hierbij niet van betekenis, nu appellant tijdens zijn verblijf in het tweede jaar in [naam standplaats] wel - en onbetwist - een bijdrage in de huur verschuldigd was. De commandant heeft ook ter zitting van de Raad voor dit verschil in de behandeling in rechtspositie gedurende het opleidingsjaar van appellant en zijn collega niet een verklaring kunnen geven die de Raad tot een ander oordeel zou moeten brengen.
4.3. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom, dat de commandant niet bevoegd was het (gecorrigeerde) besluit van 31 maart 2008 in te trekken zoals hij heeft gedaan en zoals hij bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd. De Raad beantwoordt de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven dus ontkennend. Nu het inhoudelijke gebrek dat aan het te vernietigen bestreden besluit kleeft, ook kleeft aan het besluit van 16 mei 2008 en niet kan worden hersteld, zal de Raad dat besluit herroepen. Dit betekent dat de commandant uitvoering moet geven aan het (gecorrigeerde) besluit van 31 maart 2008 in de door appellant terecht bepleite zin.
5. De Raad ziet ten slotte aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en de commandant te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, tot een bedrag van (2 x € 644,- =) € 1.288,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Herroept het besluit van 16 mei 2008;
Veroordeelt de commandant in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.288,-;
Bepaalt dat de commandant aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 368,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en N.J van Vulpen-Grootjans en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2012.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD