[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 mei 2010, 09/5092 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M.A.P. van Pul, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de stukken van appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2012. Appellante en mr. Van Pul zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.
1.1. Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster van trappenhuizen. Zij heeft zich op 27 maart 2008 bij haar werkgever ziek gemeld met onder andere vermoeidheidsklachten. De bedrijfsarts van de werkgever heeft te kennen gegeven dat hij appellante met ingang van 17 april 2008 in staat acht om lichte schoonmaakwerkzaamheden te verrichten. Appellante heeft het Uwv om een deskundigenoordeel gevraagd. In dat verband is appellante onderzocht door een verzekeringsarts, die in een rapportage van 4 juni 2008 tot de conclusie is gekomen dat geen duidelijke afwijkingen zijn te objectiveren en dat appellante op 17 april 2008 niet alleen geschikt is te achten voor aangepaste werkzaamheden maar ook voor het eigen werk. Appellante is niet aan het werk gegaan. De arbeidsovereenkomst met de werkgever is geëindigd op 1 december 2008.
1.2. Op het verzoek van appellante om haar met ingang van 1 december 2008 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) heeft het Uwv bij besluit van 20 oktober 2009 afwijzend beslist.
1.3. Beslissend op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 oktober 2009 heeft het Uwv bij besluit van 10 november 2009 zijn standpunt gehandhaafd dat appellante vanaf 1 december 2008 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 10 november 2009 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldige medische onderzoeken verricht en is niet gebleken van medische informatie die doet twijfelen aan de juistheid van het op basis van die onderzoeken gevormde standpunt van het Uwv.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat haar klachten op 1 december 2008 waren toegenomen in vergelijking met de situatie ten tijde van de hersteldverklaring door de bedrijfsarts in april 2008. Uit rapportages die zijn vervaardigd in opdracht van de gemeente Nijmegen en uit verklaringen van haar behandelend artsen blijkt volgens appellante dat zij sinds december 2008 op psychische gronden volledig arbeidsongeschikt is.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de beschikbare medische informatie geen twijfel oproept aan de juistheid van de opvatting van het Uwv dat appellante op 1 december 2008 in staat was haar arbeid in de zin van de ZW te verrichten.
4.3. In het in opdracht van de gemeente Nijmegen opgestelde rapport Belastbaarheidsonderzoek van 17 september 2009 ligt het advies besloten om appellante tijdelijk volledig arbeidsongeschikt te beschouwen omdat zij in behandeling is of nog behandeld dient te worden voor haar psychische klachten. Het advies is gebaseerd op de onderzoeksbevindingen van bedrijfsarts/duikerarts L.A. Prins in december 2008 en van psycholoog J.J. Koers in januari 2009. Prins heeft aangenomen dat appellante alleen geschikt is voor lichte werkzaamheden zonder piekbelasting en met een beperkte urenomvang, maar heeft daarbij ook vermeld dat hij met de nodige voorzichtigheid de bevindingen van zijn consult heeft geïnterpreteerd omdat nog specialistisch onderzoek gaande is en hem uit het verhaal van appellante onvoldoende duidelijk is geworden wat er feitelijk met haar aan de hand is. Koers is bij het uitgevoerde psychologisch onderzoek tot de conclusie gekomen dat appellante spanningsklachten heeft die een lange voorgeschiedenis hebben en heeft daarbij aangetekend dat niet duidelijk is geworden in hoeverre die klachten medisch verklaarbaar zijn. De onderzoeksbevindingen missen stelligheid en leggen tegenover de meer uitvoerige en onderbouwde bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende gewicht in de schaal.
4.4. Uit een rapport van GGz Nijmegen van 26 februari 2009 blijkt dat de onderzoekende psychiater bij een niet tot het aanvangen van een behandeling leidende intake van appellante tot de conclusie is gekomen dat sprake is van acculturatieproblematiek en een rouwreactie. Deze bevinding sluit aan bij de opvatting van de verzekeringsarts die appellante op 20 oktober 2009 voorafgaande aan de hersteldverklaring heeft onderzocht. Volgens deze arts is de problematiek van appellante te omschrijven als onvrede en gevoelens van ongelukkig zijn met heimwee en onvoldoende integratie in Nederland met als gedragsmatig kenmerk een neiging tot somatisatie en fixatie. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 10 november 2009 de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. Het Uwv kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de bij appellante omstreeks december 2008 bestaande problematiek niet is aan te merken als ziekte of gebrek en niet leidt tot arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZW.
4.5. Appellante is eerst in augustus 2010 in behandeling gekomen bij de met een psychiater samenwerkende arts A. Erikli. Uit zijn rapportage van 11 december 2010 volgt dat hij als diagnose heeft gesteld een depressieve stoornis met vitale kenmerken, ernstig in mate, chronisch. Uit zijn beschrijving van appellante komt een beeld van haar naar voren dat afwijkt van het beeld dat de artsen van het Uwv hebben gekregen bij hun onderzoeken van appellante in 2008 zoals vastgelegd in de verzekeringsgeneeskundige rapportages van 20 oktober 2008 en 10 november 2009. Erikli heeft appellante voor het eerst gezien meer dan anderhalf jaar na de in deze procedure relevante datum en in de toestand van appellante kunnen zich wijzigingen hebben voorgedaan. De enkele opmerking van Erikli dat appellante naar zijn mening “al langere tijd, groots waarschijnlijk ook in 2008” de door hem gediagnosticeerde stoornis heeft, is onvoldoende om aan te nemen dat een depressieve stoornis appellante op 1 december 2008 belette haar arbeid te verrichten.
4.6. Appellante is, zoals zij ter zitting heeft toegelicht, in de zomer van 2011 onderzocht door Prof. dr. S. Candansayar. De door appellante ingebrachte ongedateerde verklaring van deze psychiater bevat de bij zijn onderzoeken gestelde diagnose, te weten een somatoforme pijnstoornis. Een onderbouwing van zijn bevinding en een aanwijzing van het moment van ontstaan van die stoornis ontbreekt.
4.7. Appellante heeft in beroep en in hoger beroep informatie ingebracht met betrekking tot haar hoofdpijnklachten. De rapportages van de neurologen en de huisarts in samenhang bezien, maken duidelijk dat die klachten aanvankelijk zijn geduid als spierspanningshoofdpijn maar bij nader onderzoek onverklaarbaar zijn gebleken. Met het ontstaan van de hoofdpijnklachten omstreeks het jaar 2000 staat wel vast dat appellante in staat is geweest om met die klachten haar werk als schoonmaakster te verrichten, zodat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat die klachten geen arbeidsongeschiktheid tot gevolg hebben.
4.8. Voor de overigens door appellante ter zitting genoemde dan wel nader toegelichte klachten geldt dat een objectivering daarvan ontbreekt. De artsen van het Uwv waren evenwel met het merendeel van deze klachten bekend en aan die klachten, waaronder de buikklachten en hartkloppingen, is bij de besluitvorming aandacht gegeven.
4.9. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor de gevraagde veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente geen ruimte.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.