ECLI:NL:CRVB:2012:BV7298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4647 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering wegens onvoldoende re-integratie-inspanning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 februari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante had een WW-uitkering ontvangen na haar herstel van ziekte, maar haar uitkering werd met 25% verlaagd gedurende vier maanden omdat zij onvoldoende meewerkte aan haar re-integratie. De rechtbank Alkmaar had eerder het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde dit oordeel. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende had gereageerd op aangeboden vacatures en niet actief genoeg was geweest in haar zoektocht naar werk. Appellante voerde aan dat zij niet had geweigerd te solliciteren, maar dat haar omstandigheden, zoals medische behandelingen, haar belemmerden. De Raad vond echter dat deze argumenten niet voldoende waren om het besluit van het Uwv te weerleggen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de maatregel had opgelegd en dat appellante haar verplichtingen op grond van de Werkloosheidswet had geschonden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/4647 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 juni 2011, 10/981 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar partner. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als medewerkster DKG-bepaling bij [werkgever] Op 28 maart 2008 heeft zij zich ziek gemeld wegens rugklachten. Het dienstverband is per 15 oktober 2008 geëindigd. Appellante is met ingang van 31 augustus 2009 vanuit de Ziektewet hersteld verklaard voor haar arbeid. In aansluiting daarop is haar met ingang van 31 augustus 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, gebaseerd op 38 arbeidsuren per week.
1.2. Met betrekking tot haar re-integratie heeft appellante afspraken gemaakt met haar werkcoach. Deze afspraken zijn vastgelegd in een werkplan. Appellante is verplicht te voorkomen dat zij werkloos is of blijft, door in voldoende mate te trachten passende arbeid te krijgen. Zij dient minimaal een maal per week te solliciteren en moet zich aan alle afspraken houden die met haar werkcoach zijn gemaakt. Er wordt in ieder geval van appellante verwacht dat zij actie onderneemt als er passende vacatures worden aangeboden.
1.3. Bij besluit van 3 februari 2010 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellante bij wijze van maatregel met ingang van 1 februari 2010 verlaagd met 25% gedurende vier maanden omdat zij onvoldoende meewerkt aan haar re-integratie. Volgens het Uwv zijn appellante meerdere vacatures aangeboden waarop zij niet heeft gereageerd.
1.4. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 17 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank was met het Uwv van oordeel dat appellante onvoldoende heeft meegewerkt aan de activiteiten die bevorderlijk zijn voor haar inschakeling in de arbeid. Door op voorhand ervan uit te gaan dat zij niet in staat was tot het verrichten van de werkzaamheden van de door het Uwv aangeboden vacatures van telefonisch verkoopster en telefoniste heeft appellante onvoldoende opengestaan voor werkhervatting en heeft zij daarin een te weinig actieve en positieve houding getoond. Dat appellante in de periode van de datum in geding wel gesolliciteerd heeft, doet aan dit oordeel niet af. De rechtbank zag in hetgeen appellante verder heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat zij niet aan haar re-integratie heeft kunnen meewerken. De rechtbank was daarom van oordeel dat appellante de op haar rustende verplichting van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW heeft geschonden. Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht een maatregel opgelegd van 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden en zag zij geen aanleiding voor het opleggen van een lagere maatregel wegens verminderde verwijtbaarheid. Evenmin is de rechtbank gebleken van dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij beide vacatures niet heeft geweigerd. Volgens appellante heeft zij wel gesolliciteerd naar de functie van telefoniste, maar moest zij daarvoor een training volgen die precies viel in de week dat zij naar het ziekenhuis moest voor haar ruggenprikken. Appellante stelt dat zij ook (online) heeft gesolliciteerd naar de functie van telefonisch verkoopster, maar dat zij daarvoor een training moest volgen in Amsterdam of Veenendaal. Appellante acht zich daartoe niet in staat, omdat het reizen en een dagdeel zitten voor haar te pijnlijk is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante haar verplichting om mee te werken aan activiteiten die bevorderlijk zijn voor haar inschakeling in de arbeid niet (voldoende) is nagekomen. Het Uwv heeft op goede gronden besloten tot het opleggen van een maatregel van 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden.
4.2. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor een ander oordeel. Appellante heeft zich onvoldoende opengesteld voor re-integratie, waardoor het Uwv tot het opleggen van de maatregel gehouden was.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) N.S.A. El Hana.
KR