ECLI:NL:CRVB:2012:BV7231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4648 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering werd bevestigd. Appellante, die werkzaam was als medewerkster DKG-bepaling, was sinds 28 maart 2008 uitgevallen wegens rugklachten en had in 2008 twee hernia-operaties ondergaan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld dat appellante met ingang van 31 augustus 2009 geschikt was voor haar werkzaamheden, ondanks haar medische beperkingen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

Tijdens de procedure in beroep werd appellante onderzocht door revalidatiearts W. Hokken, die concludeerde dat er een discrepantie bestond tussen de door appellante aangegeven klachten en de bevindingen bij lichamelijk onderzoek. De rechtbank volgde het oordeel van de deskundige en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij door pijnklachten niet in staat was om te werken en overhandigde een poliklinische brief van reumatoloog prof. dr. M.H. van Rijswijk, waarin fibromyalgie werd genoemd als oorzaak van haar klachten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van het medisch oordeel van de deskundige. De Raad benadrukte dat de deskundige niet had geconcludeerd dat appellante niet in staat was om te werken, en dat de brief van de reumatoloog geen aanleiding gaf om te twijfelen aan het eerdere medisch oordeel. De Raad besloot het hoger beroep van appellante te verwerpen en de eerdere uitspraak te bevestigen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4648 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 30 juni 2011, 09/2497 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 29 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de door appellante ingezonden nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar partner. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als medewerkster DKG-bepaling bij [werkgever] voor 40 uur per week. Op 28 maart 2008 is zij uitgevallen wegens rugklachten.
Op 5 juni 2008 en op 15 oktober 2008 is zij aan een hernia geopereerd. Met ingang van 15 oktober 2008 is haar dienstverband geëindigd.
1.2. Appellante is op 5 mei 2009 gezien op het spreekuur van verzekeringsarts N. Khalid. Naar aanleiding van het onderzoek op dit spreekuur heeft deze verzekeringsarts een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Appellante wordt onder meer beperkt geacht voor buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, traplopen, geknield/gehurkt actief zijn, gebogen/getordeerd actief zijn en zitten en staan en lopen moeten kunnen worden afgewisseld. De arbeidsdeskundige M. Wentink heeft op 16 juli 2009 een omschrijving gegeven van de werkzaamheden van appellante. Vervolgens is geconcludeerd dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen in staat is haar arbeid te verrichten. Op basis hiervan heeft het Uwv bij besluit van 25 augustus 2009 beslist dat appellante met ingang van 31 augustus 2009 geschikt is voor haar arbeid als medewerkster DKG-bepaling en is haar, met ingang van die datum, een uitkering op grond van de Ziektewet ontzegd.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 augustus 2009. Dat bezwaar is bij besluit van 22 september 2009 ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts J. Coehoorn van 21 september 2009. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie, eigen medisch onderzoek en ontvangen informatie van de huisarts van appellante, geconcludeerd dat zij het niet helemaal eens is met de door de verzekeringsarts opgestelde FML omdat appellante ook beperkt is voor frequent buigen. Desalniettemin zag zij geen argumenten om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts dat appellante geschikt is voor haar maatgevende arbeid. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat het eigen werk van appellante dusdanig licht en rugsparend is, dat dit ook met de aangegeven forse beperkingen (inclusief de aanvulling daarop) van de rug haalbaar moet zijn.
2.1. Tijdens de procedure in beroep is appellante op verzoek van de rechtbank onderzocht door revalidatiearts W. Hokken. Deze deskundige heeft in zijn rapport van 18 februari 2011, op basis van de gegevens uit medisch onderzoek, ontvangen inlichtingen van de appellante behandelend artsen en de rapportage van Heliomare van 28 mei 2010, geconcludeerd dat er een discrepantie bestaat tussen enerzijds de klachten die appellante aangeeft en anderzijds de bevindingen bij lichamelijk onderzoek, het MRI-onderzoek en de gegevens uit de behandelend sector. Appellante is volgens de deskundige aangewezen op het aanleren van een adequate coping en gezond leren bewegen door middel van een gedragsmatige aanpak. De deskundige heeft ingestemd met de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML en zich verenigd met de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts dat de beperkingen van appellante niet zodanig ernstig zijn dat zij haar werkzaamheden niet zou kunnen uitvoeren. Er bestaat volgens de deskundige geen medische grond om beperkingen aan te nemen met betrekking tot concentratie, of de noodzaak dat appellante elk uur rust moet nemen. Appellante was op de datum in geding in staat de eigen arbeid van medewerker DKG-bepaling gedurende 40 uur per week te verrichten.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat in vaste rechtspraak van de Raad besloten ligt dat de rechtbank het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere feiten en omstandigheden aanleiding bestaat tot afwijking van deze hoofdregel. Daarvan is de rechtbank in dit geval niet gebleken. De omstandigheid dat het voor appellante vanwege de pijn aan haar rug wellicht prettiger is om niet met de auto of de trein naar haar werk te hoeven reizen en gedurende de dag te kunnen gaan liggen maakt dat niet anders.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij dolgraag aan het werk wil maar dat zij door haar pijnklachten niet in staat is om haar arbeid te verrichten. Appellante heeft tevens in hoger beroep een poliklinische brief van 4 januari 2012 afkomstig van reumatoloog prof. dr. M.H. van Rijswijk en arts-assistent inwendige geneeskunde dr. E. Nur overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat zij lijdt aan fibromyalgie en dat deze ziekte haar pijnklachten verklaart.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Evenals de rechtbank is de Raad niet gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van het medisch oordeel van de door de rechtbank geraadpleegde deskundige revalidatiearts Hokken.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad benadrukt daarbij dat de deskundige Hokken in zijn rapport vermeldt dat er bij appellante pijnklachten aanwezig zijn ten gevolge waarvan zij beperkt is in het uitvoeren van rugbelastende werkzaamheden, maar niet in zodanige mate dat zij haar werkzaamheden niet meer zou kunnen verrichten. Anders dan appellante ter zitting heeft gesteld, heeft deze deskundige niet geconcludeerd dat appellante niet in staat is om te werken. De brief van 4 januari 2012 van prof. dr. Van Rijswijk en dr. Nur geeft geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch oordeel van de deskundige Hokken. Het stellen van een diagnose - die anders dan appellante stelt niet fibromyalgie luidt - betekent immers niet dat appellante meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv en Hokken zijn vastgesteld.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) N.S.A. El Hana.
KR