ECLI:NL:CRVB:2012:BV7116

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5054 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van AOW-toeslag en onderzoeksplicht van de rechtbank

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een AOW-toeslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Svb had in 2007 de toeslag op het pensioen van appellant herzien, omdat zijn partner inkomen had. Appellant ontving een brief waarin werd aangegeven dat hij te veel AOW-pensioen had ontvangen en dat dit bedrag zou worden teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd gesteld dat appellant niet in Nederland woonde ten tijde van de terugvordering, en dat er geen beslagvrije voet voor hem gold. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank haar onderzoeksplicht heeft geschonden door niet in te gaan op zijn aanbod om bewijs te leveren voor zijn ziektekosten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat het aan appellant was om zijn stellingen aannemelijk te maken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de terugvordering van de AOW-toeslag standhield. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien en dat de weigering van de Svb om de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden in rechte standhield. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.

Uitspraak

09/5054 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2009, 08/4130 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 24 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Mr. drs. F.H. Garretsen, advocaat, en appellant hebben, onder overlegging van nadere stukken, de gronden aangevuld waarop het beroep rust.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden. Door de gemachtigde van appellant is hierop, desgevraagd, gereageerd.
De Svb heeft een vraag van de Raad beantwoord en, desgevraagd, nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2012. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. Garretsen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door A. van der Weerd.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 12 november 2007 heeft de Svb de toeslag op appellants pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) herzien. Bepaald is dat in verband met het inkomen van de partner van appellant, appellant geen recht heeft op toeslag vanaf mei 2006. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Bij brief van dezelfde datum heeft de Svb appellant laten weten dat hij € 4.128,16 te veel aan AOW-pensioen heeft ontvangen. Aangekondigd wordt dat dit bedrag zal worden teruggevorderd. Aan appellant wordt verzocht om uiterlijk 7 januari 2008 een betalingsvoorstel te doen. Verzocht wordt om bij het voorstel inkomensgegevens te voegen. De Svb zal dan een inkomensonderzoek instellen. Vervolgens zal de Svb een beschikking nemen over de terugvordering en over de wijze van betalen.
1.3. Bij besluit van 22 april 2008 heeft de Svb van appellant een bedrag van € 4.128,16 aan te veel betaald pensioen teruggevorderd. Dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn door appellant niet aangevoerd. Ten aanzien van de wijze van betalen wordt opgemerkt dat appellant niet heeft gereageerd op de brief van 12 november 2007. De vordering wordt verrekend met het pensioen van appellant ingevolge de AOW in twaalf maandelijkse termijnen van € 344,02.
2.1. Appellant, die de Nederlandse nationaliteit heeft, maar was teruggekeerd naar Tunesië, is eind april 2008 weer naar Nederland gekomen.
2.2. Bij brief van 7 mei 2008 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 april 2008.
2.3. Bij brief van 15 juli 2008 heeft de gemachtigde de gronden van het bezwaar aangevuld. Aangegeven wordt dat appellant sinds eind april 2008 weer in Nederland woont als alleenstaande. Daaraan wordt toegevoegd dat appellant al zijn verplichtingen is nagekomen. Op die grond wordt verzocht om af te zien van terugvordering. Subsidiair wordt verzocht om toepassing van de anti-hardheidsclausule. In verband met de ziekte van zijn echtgenote is appellant blijven zitten met € 8.000,- à € 10.000,- aan niet door de Cvz vergoede ziekenhuiskosten. Verzocht wordt ten slotte om vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure.
2.4. Bij brief van 21 augustus 2008 heeft de gemachtigde van appellant aan de Svb laten weten dat appellant is teruggekeerd naar zijn gezin in Tunesië. “De huur was opgezegd en het spaargeld was op.” Bijgevoegd wordt het ingevulde formulier ‘onderzoek aflossingscapaciteit’.
2.5. Bij besluit van 9 september 2008 is het bezwaar met betrekking tot de terugvordering ongegrond verklaard. Aangegeven is dat het feit dat appellant al zijn verplichtingen is nagekomen geen dringende reden oplevert om van terugvordering af te gezien. Met de ziektekosten van de echtgenote van appellant wordt rekening gehouden bij het besluit tot invordering. Het besluit van 22 april 2007 wordt herzien ten aanzien van de invordering. Voorop wordt gesteld dat, nu appellant in Tunesië woont, voor hem geen beslagvrije voet geldt. Op grond van artikel 7, tweede lid, van het Besluit invordering, kan de invordering binnen 24 maanden worden verrekend, indien binnen die termijn volledig kan worden afgelost door verrekening met een lopend pensioen. Op die grondslag wordt het nog in te vorderen bedrag bepaald op € 137,61 per maand te verrekenen met het pensioen ingevolge de AOW. Ten aanzien van de kosten van de bezwaarprocedure wordt opgemerkt dat, ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor vergoeding grond bestaat voor zover het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In dit geval is van dit laatste geen sprake nu appellant niet heeft gereageerd op het verrekeningsvoorstel van de Svb.
3.1. In beroep is namens appellant aangevoerd dat hij in april 2008 naar Nederland is gekomen om zich hier duurzaam te vestigen. Reeds in de bezwaarfase was er sprake van wonen in Nederland en een gescheiden huishouding. Appellant is teruggegaan naar Tunesië omdat hij, in verband met zijn ziekte, verzorging nodig had en omdat zijn geld op was. Begin maart 2009 is appellant naar Nederland teruggekeerd. De Svb heeft vervolgens aan appellant met ingang van maart 2009 een ouderdomspensioen voor een alleenstaande toegekend. Opgemerkt wordt verder dat appellant wegens zijn ziekte
€ 20.000,- aan ziektekosten heeft gemaakt. Mede gelet hierop is er sprake van bijzondere omstandigheden om de terugvordering onredelijk te achten.
3.2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De stelling van appellant dat hij al zijn verplichtingen is nagekomen, is, aldus de rechtbank, niet aan te merken als een dringende reden in de zin van artikel 24, vierde lid, van de AOW. Appellant heeft zijn stelling dat hij aanzienlijke ziektekosten heeft gemaakt niet onderbouwd. Ten aanzien van de invordering is de rechtbank van oordeel dat de Svb terecht heeft aangenomen dat appellant ten tijde hier in geding niet in Nederland woonde of vast verblijf had. Dat appellant in maart 2009 naar Nederland is teruggekeerd maakt dit niet anders. Er gold geen beslagvrije voet voor appellant, zodat de Svb in beginsel bevoegd was het volledige pensioen ingevolge de AOW aan te wenden voor verrekening. Met het bestreden besluit is appellant dan ook geenszins benadeeld.
4.1. In hoger beroep is namens appellant betoogd dat ter zitting van de rechtbank appellant heeft aangeboden zijn stellingen met betrekking tot de ziektekosten te onderbouwen met bewijs. Nu de rechtbank voorbij is gegaan aan dit aanbod heeft de rechtbank niet voldaan aan haar onderzoeksplicht. Voor het overige worden de in bezwaar en eerste aanleg aangevoerde gronden in essentie herhaald.
4.2. Bij brief van 3 februari 2010 heeft de Svb overgelegd een besluit van 7 december 2009. Bij dit besluit heeft de Svb de aflossingscapaciteit van appellant op nihil gesteld. Met ingang van december 2009 worden er geen bedragen meer ingehouden op het pensioen van appellant ingevolge de AOW. In het verweerschrift is door de Svb aangegeven dat dit geen gevolgen heeft voor het bestreden besluit, omdat de wijziging van omstandigheden zich ruim na 9 september 2008 heeft voorgedaan.
4.3. Volgens appellant brengt het besluit van 7 december 2009 wijziging in het bestreden besluit. Ten onrechte is aan dit besluit geen terugwerkende kracht toegekend tot maart 2009. Appellant is hierdoor benadeeld.
4.4. Desgevraagd heeft de Svb nader uiteengezet waarom naar zijn opvatting appellant in de bezwaarprocedure geen woonplaats had in Nederland.
4.5. De Raad oordeelt als volgt.
4.6. De Raad stelt voorop dat het beroep van appellant niet mede ziet op het besluit van 7 december 2009, nu dit besluit niet kan worden aangemerkt als een wijzigingsbesluit van het bestreden besluit. Het besluit van 7 december 2009 ziet immers op een datum die is gelegen ruim na de datum in geding, terwijl de juridische en feitelijke constellatie op dat moment anders was dan op de datum in geding. De Raad zal de brief van de gemachtigde van appellant van 2 maart 2012 doorsturen naar de Svb ter behandeling als bezwaarschrift.
4.7. De grond van appellant dat de rechtbank haar onderzoeksplicht heeft verzaakt kan de Raad niet volgen. In een procedure als de onderhavige is het immers primair aan appellant om zijn stellingen aannemelijk te maken. Ter zake van de hier aan de orde zijnde ziektekosten stond het appellant volkomen vrij om zijn stellingen ter zake met bewijsstukken te onderbouwen. Het feit dat de rechtbank hier niet om heeft verzocht brengt niet mee dat de rechtbank haar onderzoeksplicht heeft geschonden.
4.8. Ten aanzien van de terugvordering merkt de Raad op dat het feit dat appellant gesteldelijk al zijn verplichtingen is nagekomen niet meebrengt dat er sprake is van ‘dringende redenen’ als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de AOW. Het beroep dat appellant heeft gedaan op artikel 24, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, kan niet slagen nu het in die bepaling (slechts) gaat om de verkorting van de terugvorderingstermijn tot drie jaar. Ten aanzien van de door appellant gestelde ziektekosten is ook in de procedure in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat die kosten, zo ze daadwerkelijk zijn gemaakt, (uiteindelijk) voor rekening en risico van appellant komen. De terugvordering kan dan ook standhouden.
Ten aanzien van de invordering spitst het geschil tussen partijen zich toe op de beantwoording van de vraag of appellant reeds vanaf april 2008 woonplaats had in Nederland. In dat geval zou aan hem een beroep toekomen op de beslagvrije voet. Ook volgens de Raad kan uit de gedingstukken geen andere conclusie worden getrokken dan dat appellant eind april 2008 zijn woonplaats niet heeft verlegd van Tunesië naar Nederland. Blijkens het verslag van de hoorzitting had appellant toen (ook) niet de intentie zijn woonplaats naar Nederland te verleggen. Appellant verbleef in die periode, naar eigen zeggen, in een pension, terwijl hij medio augustus 2008 weer is teruggekeerd naar Tunesië. Het feit dat appellant in 2009 alsnog zijn woonplaats heeft verlegd naar Nederland maakt dit niet anders.
4.9. Ook de weigering van de Svb om over te gaan tot vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure houdt in rechte stand. Nu appellant in gebreke is gebleven te reageren op het verrekeningsvoorstel van de Svb, kan niet worden gezegd dat het besluit van 22 april 2008 is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.10. Het hiervoor onder 4.7 tot en met 4.9 overwogene leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
4.11. De Raad acht geen termen aanwezig om één van de partijen te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75, van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) K.E. Haan.
KR