[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2010, 10/485 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 21 februari 2012
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2012. Voor appellant is mr. Kramer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Carter.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft zich op 28 augustus 2009 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand. Op 3 september 2009 heeft appellant daartoe een door hem ondertekend aanvraagformulier ingediend. Op het aanvraagformulier heeft hij onder het kopje ‘woonsituatie’ aangekruist dat er behalve hemzelf niemand op zijn adres woont. Naar aanleiding van de aanvraag heeft een handhavingspecialist van de Dienst Werk en Inkomen Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de door appellant verstrekte gegevens over zijn woonadres, woonsituatie en middelen. In dat kader heeft administratief vooronderzoek plaatsgevonden, heeft appellant op 15 september 2009 op het kantoor van de DWI een verklaring afgelegd en heeft aansluitend daaraan een huisbezoek plaatsgevonden. Bij dit huisbezoek zijn in de woning van appellant vrouwenkleren en damestoiletartikelen aangetroffen, alsook poststukken gericht aan derden en medicijnen op naam van derden.
1.2. Op grond van de bevindingen van het onderzoek, neergelegd in een rapport dat op 24 september 2009 is afgesloten, heeft het college bij besluit van 25 september 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 december 2009 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming is, samengevat, ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is dat appellant woonachtig dan wel alleen woonachtig is op het opgegeven adres, zoals hij op het aanvraagformulier heeft vermeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij handhaaft zijn standpunt dat hij alleen woonachtig is op het door hem opgegeven adres. Voor de bij het huisbezoek aangetroffen situatie stelt appellant afdoende verklaringen te hebben gegeven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In dit geding ligt ter beoordeling voor de periode van 28 augustus 2009, de meldingsdatum, tot en met 25 september 2009, de datum van het primaire besluit.
4.2. Voor de beoordeling van het recht op bijstand vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De vraag waar iemand woont, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Bij een aanvraag om bijstand ligt het op de weg van de aanvrager om hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren en te verifiëren. Indien de belanghebbende niet de nodige duidelijkheid verschaft, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3. Ter zitting heeft het college het standpunt dat niet aannemelijk is dat appellant woonachtig is op het opgegeven adres laten vallen. Het college handhaaft echter het standpunt dat niet aannemelijk is dat alleen appellant woonachtig is op het opgegeven adres.
4.4. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat de bij het huisbezoek in de woning van appellant aangetroffen situatie niet overeenkomt met de opgave van appellant. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant de onduidelijkheid die daardoor over zijn woonsituatie is ontstaan niet heeft kunnen wegnemen, terwijl dat gezien de aanvraagsituatie wel op zijn weg lag. De verklaringen die appellant heeft gegeven voor de aangetroffen vrouwenkleding en damestoiletartikelen, administratie van derden en medicijnen van derden zijn daartoe niet afdoende, reeds omdat appellant deze verklaringen - ook in hoger beroep - niet nader heeft onderbouwd.
4.5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en M. Hillen en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2012.