ECLI:NL:CRVB:2012:BV6390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/5213 + 11/5214 AWBZ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen besluiten Zorgkantoor inzake persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om een tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 27 januari 2012, met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellanten tegen besluiten van het Zorgkantoor. De appellanten, vertegenwoordigd door hun moeder, hebben bezwaar gemaakt tegen besluiten van 4 juni 2010, waarin het Zorgkantoor hen opdroeg een bedrag van € 15.615,38 terug te betalen. Dit bedrag was gebaseerd op de eindafrekening van het persoonsgebonden budget (pgb) voor de periodes van 1 juni 2009 tot en met 30 juni 2010 voor [appellant 2] en tot en met 28 april 2010 voor [appellant 1]. Het Zorgkantoor verklaarde het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift na de wettelijke termijn van zes weken was ingediend en deze overschrijding niet verschoonbaar werd geacht.

De rechtbank Arnhem heeft het beroep van appellanten tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarop appellanten hoger beroep hebben ingesteld. In hoger beroep stelden zij dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was vanwege de specifieke omstandigheden van hun moeder. De Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de overschrijding van de bezwaartermijn inderdaad verschoonbaar moet worden geacht. De Raad heeft hierbij rekening gehouden met de medische verklaringen die aantoonden dat de moeder van de appellanten door haar psychische gesteldheid niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De Raad heeft geoordeeld dat het Zorgkantoor inhoudelijk op het bezwaar van appellanten had moeten beslissen in plaats van het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De aangevallen uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Zorgkantoor zijn vernietigd. Het Zorgkantoor is opgedragen om binnen vier weken de gebreken in het besluit te herstellen en een inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van appellanten.

Uitspraak

11/5213 en 11/5214 AWBZ-T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
P R O C E S – V E R B A A L
van de mondelinge tussenuitspraak van 23 januari 2012
op het hoger beroep van:
[appellant 1] en [appellant 2], beiden wonende te [woonplaats], (appellanten)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 juli 2011, 11/1341 (aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellanten
en
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
________________________________________________________________________
Ter zitting zijn appellanten vertegenwoordigd door hun moeder en wettelijk vertegenwoordiger [naam moeder] en mr. A. van Oosten, advocaat.
Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. de Boer.
1. Het Zorgkantoor heeft bij besluiten van 4 juni 2010 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bepaald dat volgens de eindafrekening persoonsgebonden budget (pgb) door [appellant 2] over de periode 1 juni 2009 tot en met 30 juni 2010 en [appellant 1] over de periode 1 juni 2009 tot en met 28 april 2010 aan het Zorgkantoor in totaal € 15.615,38 terugbetaald dient te worden; dit in verband met gesteld niet (volledig) verantwoorden van de over die perioden (voorlopig) toegekende bedragen aan pgb.
2. Het Zorgkantoor heeft het bezwaar van appellanten van 30 september 2010 tegen de besluiten van 4 juni 2010 bij het bestreden besluit van 25 februari 2011 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is ingediend en die overschrijding niet verschoonbaar is.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellanten hebben tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Zij stellen zich op het standpunt dat de overschrijding van de bezwaartermijn in verband met de specifieke omstandigheden van [moeder] verschoonbaar is en dat het bezwaar tegen de besluiten van 4 juni 2010 door het Zorgkantoor ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
5. Het Zorgkantoor handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat de door [moeder] aangevoerde redenen geen verschoonbare termijnoverschrijding opleveren.
6. De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.
7. De Raad is, anders dan de rechtbank en het Zorgkantoor, van oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn wel verschoonbaar moet worden geacht. [moeder] heeft tijdens de bezwaartermijn al het redelijkerwijs mogelijke gedaan om adequate hulp te zoeken voor haar administratieve problemen. In verband met haar ziektebeeld is [moeder] er niet (tijdig) in geslaagd om deze adequate hulp te vinden, waardoor zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van 4 juni 2010. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen de verklaringen van M. van Riet ambulant jeugdhulpverlener bij Bureau Jeugdzorg Gelderland van 10 september 2010 en de psychiater J.A.M. Rutgers van 4 februari 2011 en de rapportage van de psycholoog M.P. Peeters van september 2006. Uit deze medische stukken komt naar voren dat [moeder] als gevolg van haar psychische gesteldheid (ADD, dyslexie, gezinssituatie, persoonlijkheidsstoornis) niet in staat is om complexe problemen op te lossen dan wel daarvoor tijdig adequate hulp te vragen en/of te behouden.
8. Uit het voorgaande volgt dat het Zorgkantoor inhoudelijk op het bezwaar van appellanten had dienen te beslissen in plaats van het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, evenals het bestreden besluit van 25 februari 2011 waarin het Zorgkantoor het bezwaar van appellanten ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In het voorliggende geval ziet de Raad, gelet op het gegeven dat thans te weinig gegevens beschikbaar zijn om zelf in de zaak te voorzien, aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Zorgkantoor op te dragen het gebrek in het besluit van 25 februari 2011 te herstellen. Het Zorgkantoor dient hiertoe een inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van appellanten tegen de in de besluiten van 4 juni 2010 neergelegde eindafrekeningen.
10. Het dictum van de uitspraak luidt:
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Draagt het Zorgkantoor op binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 25 februari 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Het lid van de enkelvoudige kamer sluit het onderzoek.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 27 januari 2012
De griffier. Het lid van de enkelvoudige kamer.
(get.) B.E.H. Bekkers (get.) R.M. van Male
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.
IJ