ECLI:NL:CRVB:2012:BV6284

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1869 AW + 10/4126 AW + 11/83 AW + 11/4641 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelage werving en behoud in het ambtenarenrecht met betrekking tot de korpsbeheerder van de politieregio Utrecht

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 9 februari 2012, wordt het hoger beroep behandeld van de Korpsbeheerder van de politieregio Utrecht tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de toekenning van een toelage voor werving en behoud aan een ambtenaar, waarbij de korpsbeheerder een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen ter uitvoering van een tussenuitspraak. De Raad oordeelt dat de korpsbeheerder terecht het salaris bij de vorige werkgever als uitgangspunt heeft genomen voor de berekening van de toelage per 1 juli 2006. De betrokkene had betoogd dat de dertiende maand van zijn vorige werkgever in de vergelijking had moeten worden meegenomen, maar de Raad oordeelt dat dit niet juist is. Ook de stelling van de betrokkene dat zijn salaris na voltooiing van de opleiding te laag is vastgesteld, wordt verworpen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2010 ongegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 22 december 2010 gegrond wordt verklaard en dat besluit wordt vernietigd. De korpsbeheerder wordt veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.092,50, en er wordt een griffierecht van € 448,- geheven.

Uitspraak

10/1869 AW
10/4126 AW
11/83 AW
11/4641 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Utrecht (korpsbeheerder)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 februari 2010, 09/73 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (betrokkene)
en
de korpsbeheerder
Datum uitspraak: 9 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen een tussenuitspraak gedaan op 26 mei 2011, 10/1869 AW-T, 10/4126 AW-T en 11-83 AW-T, LJN BQ8160 (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de korpsbeheerder op 28 juli 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Betrokkene heeft zijn zienswijze omtrent dit nieuwe besluit kenbaar gemaakt.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en de tussenuitspraak. Hieraan voegt de Raad het volgende toe.
1.1. Nu met het besluit van 28 juli 2011 niet geheel aan betrokkene is tegemoetgekomen, strekt het geding in hoger beroep, gelet op de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zich mede uit tot dit nieuwe besluit.
1.2. De korpsbeheerder heeft in het besluit van 28 juli 2011 een hernieuwde berekening gemaakt van de met ingang van 1 juli 2006 aan betrokkene toe te kennen toelage werving en behoud. De korpsbeheerder heeft daarbij opgemerkt dat de inschaling van betrokkene zoals die per 1 juli 2009 heeft plaatsgevonden, te weten de inschaling in schaal 6, trede 3, leidt tot een salariëring in overeenstemming met de in de Uitvoeringsregeling Instroom Aspiranten PO 2002 (Uitvoeringsregeling) voorgeschreven doorwerking van de toelage in het salaris na voltooiing van de opleiding, zodat een aanpassing op dat punt niet is aangewezen.
1.3. Betrokkene heeft aangegeven de nieuwe berekening op zichzelf beschouwd te kunnen volgen, maar van mening te zijn dat daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met de dertiende maand die hij ontving bij zijn vorige werkgever.
2. De Raad komt tot het volgende oordeel.
2.1. De Uitvoeringsregeling stelt, aan het slot van paragraaf 6, als randvoorwaarde dat de som van een op grond van die regeling te verstrekken toelage en het aanvangssalaris als bedoeld in de regeling, nooit hoger mag zijn dan het laatstverdiende salaris van de kandidaat. De korpsbeheerder heeft bij de berekening van de per 1 juli 2006 toe te kennen toelage dus terecht het salaris bij de vorige werkgever tot uitgangspunt genomen. Uit de tabel in bijlage III van de Kadernota Bezoldiging aspiranten PO 2002 (Kadernota), gelezen in samenhang met het Besluit bezoldiging politie (Bbp), vloeit voort dat bij het maken van een vergelijking tussen het laatstverdiende salaris en het aanvangssalaris bij de politie, niet de eindejaarsuitkering bij de politie in aanmerking wordt genomen. Deze behoort niet tot het salaris als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder m, van het Bbp. Niet valt in te zien dat, zoals betrokkene kennelijk meent, de dertiende maand bij de vorige werkgever niettemin had moeten meetellen in de vergelijking, en dat de korpsbeheerder aldus, bovenop de eindejaarsuitkering bij de politie en als ware van die uitkering geen sprake, de bezoldiging van betrokkene verder had moeten aanvullen.
2.2. Betrokkene kan evenmin in zijn stelling worden gevolgd dat het salaris na voltooiing van de opleiding te laag is vastgesteld, omdat geen rekening is gehouden met een vakantie-uitkering of een eindejaarsuitkering over de toelage. Er bestaat, gelet op artikel 25b, eerste lid, van het Bbp, geen aanspraak op een eindejaarsuitkering over een toelage als hier aan de orde, nu deze uitkering niet tot het salaris behoort. Er is, conform artikel 23, eerste lid, van het Bbp, wel een vakantie-uitkering over de toelage toegekend, maar blijkens het systeem van de Kadernota en de Uitvoeringsregeling houdt de in laatstgenoemde regeling voorgeschreven doorwerking van de toelage in het salaris een doorwerking exclusief deze vakantie-uitkering in.
2.3. Het voorgaande betekent dat het besluit van 28 juli 2011 de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
3. Op grond van het overwogene in de tussenuitspraak, bezien in samenhang met het voorgaande, moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd. Het beroep dat betrokkene moet worden geacht te hebben ingesteld tegen het besluit van 8 juli 2010, moet ongegrond worden verklaard. Voorts komt het besluit van 22 december 2010 dat de korpsbeheerder ter nadere uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft genomen, voor vernietiging in aanmerking. Het beroep dat betrokkene moet worden geacht te hebben ingesteld tegen het besluit van 28 juli 2011, moet ongegrond worden verklaard.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2010 ongegrond;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 22 december 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juli 2011 ongegrond;
Veroordeelt de korpsbeheerder in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.092,50 aan kosten van rechtsbijstand;
Bepaalt dat van de korpsbeheerder een griffierecht wordt geheven van € 448,-.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2012.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD