ECLI:NL:CRVB:2012:BV5591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6273 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering door onvoldoende medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het bezwaar tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 17 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant zorgvuldig hadden beoordeeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te twijfelen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en voegde hieraan toe dat zijn beperkingen door klachten aan de linkerarm en linkerliesstreek waren onderschat. Hij voerde aan dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen in verband met energieverlies en stuurde informatie van zijn behandelende uroloog, dr. H. Roshani, mee. De Raad oordeelde echter dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had toegelicht dat de voorgehouden functies, zoals medewerker tuinbouw, inpakker en snackbereider, geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts niet ter discussie stond. De Raad verwees naar de overwegingen van de rechtbank en maakte deze tot de zijne. De informatie van de behandelende uroloog bood geen nieuwe inzichten die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. Appellant werd geadviseerd om eventuele wijzigingen in zijn gezondheidssituatie te melden bij het Uwv.

Uitspraak

11/6273 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 oktober 2011, 11/4892 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 16 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 24 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat hij met ingang van 17 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 25 mei 2011 ongegrond verklaard.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het besluit van 25 mei 2011 ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze in kaart hebben gebracht op basis van de voorhanden medische gegevens en dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de, door de bezwaarverzekeringsarts enigszins bijgestelde, Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 maart 2011. De rechtbank heeft voorts het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat geen van de in de Standaard verminderde arbeidsduur genoemde situaties aan de orde is, onderschreven. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat afdoende is toegelicht dat de voorgehouden functies geschikt zijn te achten voor appellant.
2. Appellant heeft in hoger beroep de gronden van het beroep in eerste aanleg herhaald door aan te voeren dat zijn beperkingen tengevolge van de klachten aan de linkerarm en linkerliesstreek zijn onderschat en dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen in verband met energieverlies. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij informatie ingezonden van zijn behandelende uroloog dr. H. Roshani, gedateerd 3 januari 2012. Voorts heeft hij nogmaals gewezen op de ongeschiktheid van de voorgehouden functies wegens het daarin voorkomende hoge handelingstempo.
3.1. De Raad is met de rechtbank en op dezelfde gronden van oordeel dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts ten aanzien van de datum in geding, 17 januari 2011, zoals neergelegd in de FML van 11 maart 2011. De Raad verwijst dan ook naar de overwegingen van de rechtbank terzake en maakt deze tot de zijne. Uit de in hoger beroep ingezonden brief van de behandelende uroloog dr. Roshani maakt de Raad op dat uit een op 3 januari 2012 gemaakte echo van het scrotum blijkt dat er geen afwijkingen zijn gevonden die de pijnklachten van appellant kunnen verklaren. Deze informatie doet naar het oordeel van de Raad aan het voorgaande niet af.
De Raad ziet dan ook geen aanleiding tot benoeming van een deskundige, nu appellant geen van een medische onderbouwing voorziene gronden heeft aangevoerd die twijfel oproepen ten aanzien van de medische beoordeling ten aanzien van de datum in geding. Van eventuele wijzigingen in zijn gezondheidssituatie, bijvoorbeeld in verband met de aangekondigde darmoperatie en het aangekondigde onderzoek van de neuroloog, kan appellant melding maken bij het Uwv.
3.2. Ten aanzien van de voorgehouden functies van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010), inpakker (SBC-code 111190) en snackbereider (SBC-code 111071) is de Raad met de rechtbank, en onder dezelfde overwegingen van oordeel dat door de bezwaararbeidsdeskundige afdoende is toegelicht dat deze functies geschikt zijn voor appellant.
3.3. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
KR