ECLI:NL:CRVB:2012:BV5454

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6006 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand door onvoldoende duidelijkheid over feitelijke woonsituatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een aanvraag voor bijstand had ingediend. De rechtbank Almelo had eerder geoordeeld dat de appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn feitelijke woonsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De periode waarover de aanvraag om bijstand werd gedaan, liep van 21 juli 2009 tot en met 18 december 2009.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bewijslast voor de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager rust. De appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk op het door hem opgegeven adres bij zijn zus woonde. Rapporten van handhaving gaven aan dat de zus van de appellant verklaarde dat hij overdag altijd weg was en niet regelmatig bij haar verbleef. De appellant had ook geen verklaring gegeven voor de discrepanties tussen zijn eigen registratie van verblijf en de waarnemingen van de sociale recherche.

Bovendien bleek uit een huisbezoek dat de beschrijving van de inrichting van de kamer van de appellant niet overeenkwam met wat daadwerkelijk werd aangetroffen. De Raad concludeerde dat de appellant niet in staat was om de juiste en volledige informatie over zijn woonsituatie te verstrekken, ook al had hij medische stukken overgelegd die zijn psychische problemen aantoonden. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

11/6006 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
P R O C E S – V E R B A A L
van mondelinge uitspraak
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 25 augustus 2011, 10/951 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
Datum uitspraak: 1 februari 2012
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma als voorzitter van de enkelvoudige kamer
Griffier: P.J.M. Crombach
Ter zitting zijn verschenen:
Namens appellant mr. R. Kaya, advocaat;
het college, vertegenwoordigd door C. Jeurink.
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn feitelijke woonsituatie waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen en de aanvraag om bijstand terecht is afgewezen.
De hier te beoordelen periode loopt van 21 juli 2009 tot en met 18 december 2009.
Bij aanvragen om bijstand rust de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft is van essentieel belang voor de verlening van bijstand en dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk op het door hem opgegeven adres bij zijn zus aan de [adres] in [woonplaats] (het adres) woonde. Uit de rapporten handhaving van 20 augustus 2009 en 18 december 2009 blijkt dat de zus van appellant heeft verklaard dat appellant overdag altijd weg is. Zij weet niet waar hij dan naar toe is, niet hoe laat hij weggaat of terugkomt. Hij mag bij haar slapen, maar verder niks. Appellant blijft ook wel eens een paar nachten weg. Appellant heeft verklaard dat hij soms buiten slaapt en soms bij zijn ouders. Zijn wasgoed en zijn administratie liggen in het huis van zijn ouders. Hij kan niet aangeven hoe vaak hij bij zijn zus slaapt. Gedurende de periode van 21 september 2009 tot en met 20 november 2009, met uitzondering van week 42, heeft appellant dagelijks bijgehouden op welke uren hij feitelijk verbleef op het adres. Deze registratie komt niet overeen met door de opsporingsambtenaren van de sociale recherche Twente gedane waarnemingen tijdens observaties in de periode van 1 november 2009 tot en met 5 november 2009. Appellant heeft hiervoor geen verklaring gegeven. Tijdens deze waarnemingen bleek dat appellant, evenals op 17 december 2009, niet beschikte over een sleutel van de woning op het adres. Verder bleek bij het huisbezoek op 18 december 2009 dat de beschrijving die appellant op 17 december 2009 heeft gegeven van de inrichting en indeling van zijn kamer op veel punten verschilde van datgene wat werd aangetroffen. Zo waren de muren, vloer, gordijnen, het beddengoed en het meubilair beduidend anders. Voor zover appellant en zijn zus een verklaring voor deze verschillen hebben afgegeven is deze verklaring niet geloofwaardig.
Uit de door appellant overgelegde medische stukken blijkt niet dat de psychische problemen van appellant ten tijde hier van belang zodanig waren dat hij niet in staat was om juiste en volledige informatie over zijn woonsituatie te verstrekken.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Waarvan proces-verbaal
de griffier de voorzitter
Getekend getekend
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
HD