ECLI:NL:CRVB:2012:BV5399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4744 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en functiewaardering in ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2012, gaat het om een hoger beroep van de Minister van Verkeer en Waterstaat, thans de Minister van Infrastructuur en Milieu, tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft een geschil over de functiewaardering en de indeling in salarisschaal van een ambtenaar, betrokkene, die werkzaam was als medewerker werkvoorbereiding bij de Inspectie van Verkeer en Waterstaat. Betrokkene was het niet eens met de waardering van zijn functie, die was ingedeeld in salarisschaal 6, terwijl hij meende dat zijn werkzaamheden gelijkwaardig waren aan die van collega's in salarisschaal 7.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de Minister vernietigd, omdat deze onzorgvuldig had gehandeld en het bezwaar van betrokkene te beperkt had opgevat. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, omdat het niet door de juiste autoriteit was ondertekend. Dit betekent dat het besluit niet in stand kan blijven. De Raad heeft vastgesteld dat de Minister het bestreden besluit inmiddels heeft bekrachtigd, maar dat er nog steeds geen beslissing is genomen op het bezwaar van betrokkene tegen de functiewaardering.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, behoudens de bepaling dat de Minister het griffierecht moet vergoeden. De Raad heeft de Minister opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook het bezwaar van betrokkene tegen de functiewaardering in overweging moet worden genomen. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 22,58. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en bevoegdheid in bestuursrechtelijke procedures, vooral in het ambtenarenrecht.

Uitspraak

10/4744 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Verkeer en Waterstaat, thans de Minister van Infrastructuur en Milieu (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 juli 2010, 10/2416 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 26 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2011. Appellant heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Betrokkene is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Verkeer en Waterstaat, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de Minister van Infrastructuur en Milieu. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Verkeer en Waterstaat.
2. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Betrokkene was werkzaam als medewerker werkvoorbereiding bij de Unit Toezichtondersteuning Lucht en Water van de Inspectie van Verkeer en Waterstraat (IVW). Deze functie was ingedeeld in salarisschaal 7. Binnen IVW is een nieuw functiegebouw opgesteld. Daarbinnen vielen de werkzaamheden van betrokkene onder de nieuwe functie medewerker Toezicht IVW. Bij besluit van 21 mei 2009 is aan betrokkene meegedeeld dat aan de hand van een interview van betrokkene een functiebeschrijving is opgesteld en dat de werkzaamheden van betrokkene op basis van deze functiebeschrijving zijn gewaardeerd en ingedeeld in salarisschaal 6. Hieraan is toegevoegd dat deze indeling voor betrokkene geen rechtspositionele gevolgen heeft.
2.2. Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Appellant heeft dit bezwaar aangemerkt als een bezwaar dat uitsluitend is gericht tegen de functiebeschrijving. Dit bezwaar is bij besluit van 23 februari 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hierbij is betrokkene in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen aan appellant mee te delen of zijn bezwaarschrift tevens was gericht tegen de waardering en de indeling in salarisschaal 6.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 21 mei 2009 herroepen en bepaald dat appellant het door betrokkene betaalde griffierecht vergoedt. Daarbij heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat appellant bij de totstandkoming van het bestreden besluit onzorgvuldig en in strijd met de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering BBRA 1984 heeft gehandeld en dat appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 mei 2009 te beperkt heeft opgevat, aangezien dit bezwaar ook was gericht tegen de functiewaardering.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In de eerste plaats stelt de Raad vast dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, nu het niet is genomen door of namens appellant. Dit houdt in dat het bestreden besluit alleen al om deze reden geen stand kan houden. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Appellant heeft het bestreden besluit inmiddels bekrachtigd. De Raad zal daarom bezien of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
4.2. Betrokkene heeft als bezwaar tegen het besluit van 21 mei 2009 naar voren gebracht dat de opgestelde functiebeschrijving weliswaar juist is, maar dat appellant ten onrechte heeft aangenomen dat bij de onderlinge werkverdeling een onderscheid werd gemaakt naar zwaarte van de aanvragen en dat hij, anders dan een aantal directe collega’s, geen voorbereidende werkzaamheden verrichtte ten behoeve van zware aanvragen. Volgens betrokkene zijn de door hem verrichte werkzaamheden daarom ten onrechte lager gewaardeerd dan de werkzaamheden van de bedoelde collega’s, die zijn ingeschaald in salarisschaal 7. De Raad stelt vast dat het bezwaar van betrokkene daarmee alleen was gericht tegen de functiewaardering en de daaruit voortvloeiende indeling in salarisschaal 6. Appellant heeft ten onrechte niet op dit bezwaar beslist. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen worden gelaten.
4.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, behoudens voor zover daarin is bepaald dat appellant aan betrokkene het door hem in beroep betaalde griffierecht vergoedt. De Raad zal appellant opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij alsnog wordt beslist op het bezwaar van betrokkene tegen de functiewaardering en de daaruit voortvloeiende salarisindeling. In het nieuwe besluit zal appellant aandacht moeten besteden aan de stelling van betrokkene dat uit zijn functiebeschrijving niet blijkt dat, zoals appellant wel heeft aangenomen, niet mede het verrichten van voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van zware aanvragen omvatte. Gegeven de daarbij benodigde bemoeienis van de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering, ziet de Raad geen mogelijkheid tot finale geschilbeslechting binnen zijn bereik.
5. De Raad ziet tot slot aanleiding om appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 22,58 voor gemaakte reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is bepaald dat appellant het door betrokkene in beroep betaalde griffierecht vergoedt;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 22,58;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 448,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2012.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) B. Bekkers.
HD