ECLI:NL:CRVB:2012:BV3876
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 20 januari 2011 haar beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 januari 2010 bevestigd, waarin de WAO-uitkering van appellante per 1 november 2009 werd ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beperkingen die door de (bezwaar)verzekeringsarts waren vastgesteld en dat de arbeidskundige grondslag van het besluit juist was.
Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen en dat de intrekking van haar WAO-uitkering onterecht was, aangezien haar medische situatie per 1 november 2009 ongewijzigd was. Daarnaast voerde zij aan dat het Uwv bij een herbeoordeling in 2007 ten onrechte een urenbeperking had laten vervallen. De Raad voor de Rechtspraak overwoog dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde in essentie een herhaling waren van de eerder ingediende gronden en dat de rechtbank deze gronden al had besproken en beoordeeld.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische beoordeling in 2007 niet ter discussie stond in deze procedure. De Raad was van mening dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking per 1 november 2009. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 februari 2012, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak bevestigde en geen proceskostenveroordeling oplegde.