ECLI:NL:CRVB:2012:BV3869

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2159 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van beslissing inzake WAO-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die woonachtig is in Marokko. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2011, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond was verklaard. Het Uwv had in een beslissing op bezwaar van 16 februari 2010 zijn eerdere besluit van 22 juli 1994 gehandhaafd, waarin de aanvraag van de appellant voor een WAO-uitkering was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een heroverweging van het besluit rechtvaardigden, zoals vereist volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 21 december 2011 was de appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.H. Knigge. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere stellingen over zijn ziekte en zijn vermeende recht op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. De Raad overwoog dat de appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen en dat zijn stellingen een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een wijziging van het eerdere besluit rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J. Brand, met L. van Eijndthoven als griffier.

Uitspraak

11/2159 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Marokko (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2011, 10/1153 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 1 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.H. Knigge.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2010 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit niet terug te komen van zijn beslissing van 22 juli 1994, inhoudende de weigering appellant een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid toe te kennen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 16 februari 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de gronden van beroep niet tot het oordeel kunnen leiden dat het Uwv zich bij het besluit van 16 februari 2010 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant bij zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 22 juli 1994 geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft vermeld.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld ziek te zijn en dat hij meent recht te hebben op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft gesteld vormt een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft gesteld. Appellant heeft geen andere gronden ingediend en heeft evenmin aangegeven waarom naar zijn opvatting de rechtbank tot een onjuist oordeel is gekomen. Appellant heeft ook in hoger beroep niet vermeld welke nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb aanwezig zijn.
4.3. De Raad kan zich zowel in de bespreking van hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd, als in de beoordeling daarvan door de rechtbank geheel vinden en heeft daaraan niets toe te voegen.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) L. van Eijndthoven.
KR