ECLI:NL:CRVB:2012:BV3869
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering terug te komen van beslissing inzake WAO-uitkering zonder nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die woonachtig is in Marokko. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2011, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond was verklaard. Het Uwv had in een beslissing op bezwaar van 16 februari 2010 zijn eerdere besluit van 22 juli 1994 gehandhaafd, waarin de aanvraag van de appellant voor een WAO-uitkering was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die een heroverweging van het besluit rechtvaardigden, zoals vereist volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tijdens de zitting op 21 december 2011 was de appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.H. Knigge. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere stellingen over zijn ziekte en zijn vermeende recht op een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. De Raad overwoog dat de appellant geen nieuwe argumenten had aangedragen en dat zijn stellingen een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een wijziging van het eerdere besluit rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J. Brand, met L. van Eijndthoven als griffier.