ECLI:NL:CRVB:2012:BV3681

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-737 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De Svb had de nabestaandenuitkering geweigerd omdat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was onder de ANW. Appellante stelde dat haar echtgenoot in 1994, na terugkeer naar Marokko, verzekerd bleef voor de ANW en dat de beëindiging van deze verzekering per 1 januari 2000 in strijd was met het vertrouwensbeginsel. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen aanspraak kan maken op de nabestaandenuitkering, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het vertrouwen van haar echtgenoot in de verzekering zouden rechtvaardigen. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin werd vastgesteld dat de Svb niet verplicht is om personen te informeren over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering na beëindiging van de verplichte verzekering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees ook het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af. De uitspraak werd gedaan op 10 februari 2012.

Uitspraak

10/737 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2009, 08/3399 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 10 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2012. Voor appellante is mr. De Roy van Zuydewijn verschenen en voor de Svb R.W. Nicolaas.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellantes echtgenoot is in Nederland werkzaam geweest. Nadat hij arbeidsongeschikt was geworden, is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Appellante en haar echtgenoot zijn in 1994 teruggekeerd naar Marokko.
1.2. Op 22 november 2007 heeft appellante zich tot de Svb gewend met het verzoek haar in aanmerking te brengen voor een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) in verband met het overlijden van haar echtgenoot op 10 november 2007.
1.3. Bij besluit van 13 februari 2008 heeft de Svb appellante een nabestaandenuitkering geweigerd onder overweging dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was op grond van de ANW. Dit besluit is na bezwaar bij het bestreden besluit van 21 juli 2008 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft appellantes beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en haar verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
3. In hoger beroep is namens appellante (wederom) een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en op artikel 1 van Protocol nr. 1 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol). Voorts is erop gewezen dat appellante aan de voorwaarden voor toekenning van een nabestaandenuitkering voldoet en is opnieuw om vergoeding van wettelijke rente gevraagd.
4.1. Partijen verschillen er niet over van mening - en ook de Raad is van oordeel - dat appellante geen aanspraak op een nabestaandenuitkering kan ontlenen aan de ANW, aan het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 of aan het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko. De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen.
4.2. Namens appellante is erop gewezen dat appellantes echtgenoot ten tijde van zijn remigratie naar Marokko in 1994 verzekerd bleef voor de ANW. Met ingang van 1 januari 2000 is artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, waarin deze verzekering op dat moment was geregeld, komen te vervallen. Deze eenzijdige beëindiging van de verzekering is volgens de gemachtigde van appellante in strijd met het vertrouwensbeginsel. Naar haar oordeel had het op de weg van de Svb gelegen de echtgenoot van appellante hierover specifiek en in concreto te berichten en hem een aanbod voor de vrijwillige verzekering te doen.
4.3. De Raad merkt in de eerste plaats op dat uit door de Svb ingewonnen informatie blijkt dat appellantes echtgenoot in 1999 door het toenmalige gemeenschappelijke Administratiekantoor op de hoogte is gesteld van het einde van zijn verplichte verzekering per 1 januari 2000 en daarbij is geïnformeerd over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering. Voorts heeft hij uit de inhoudingen op zijn WAO-uitkering in 2000 kunnen afleiden dat niet langer premie voor de ANW-verzekering werd betaald. Het had op zijn weg gelegen zich te informeren over de ontwikkelingen op dit gebied. Ten slotte wijst de Raad erop dat volgens zijn rechtspraak (CRvB, 10 januari 2008, LJN BC1676) op de Svb geen rechtsplicht rust om personen zoals appellantes echtgenoot, wier verplichte verzekering op grond van de WAO is geëindigd, op de mogelijkheid van vrijwillige verzekering te attenderen. De Raad is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die in het voorliggende geval tot het oordeel zouden moeten leiden dat bij appellantes echtgenoot het vertrouwen is gewekt dat hij vanaf 1 januari 2000 verzekerd is gebleven krachtens, onder meer, de ANW.
4.4. Met betrekking tot het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 9 december 2005 (LJN AU8520) en 6 april 2007 (LJN BA2500). In deze uitspraken heeft de Raad overwogen dat personen van wie de verplichte ANW-verzekering is geëindigd, in de gelegenheid zijn gesteld zich aansluitend vrijwillig te verzekeren tegen een premie die wordt berekend naar het daadwerkelijk genoten inkomen. Voor zover de verzekering ingevolge de ANW reeds kan worden gekwalificeerd als een eigendomsrecht, is voor het ontnemen hiervan op deze wijze een alleszins toereikende compensatie geboden, terwijl ook overigens is voldaan aan de in artikel 1 van het Eerste Protocol gestelde voorwaarden. Van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol is dan ook geen sprake.
4.5. Uit het onder 4.1 tot en met 4.4 overwogene vloeit voort dat appellante geen aanspraak kan maken op een nabestaandenuitkering op grond van de ANW. Dat zij overigens aan de voorwaarden voor toekenning van een dergelijke uitkering voldoet, is daarbij niet van belang.
4.6. Evenals de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat geen aanleiding bestaat voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
4.7. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2012.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) K.E. Haan.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.
KR