ECLI:NL:CRVB:2012:BV3552

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-625 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het ontslag en de tijdelijke werkzaamheden van een ambtenaar in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een ontslag en de tijdelijke toewijzing van andere werkzaamheden aan een ambtenaar, betrokkene, die arbeidsongeschikt was. Betrokkene was sinds medio juni 2003 werkzaam als automatiseringscoördinator bij de gemeente Overbetuwe, maar was vanaf 8 november 2004 ongeschikt voor zijn werkzaamheden wegens ziekte. Het college had op 29 juni 2006 besloten om betrokkene tijdelijk andere werkzaamheden op te dragen, wat door de rechtbank later werd vernietigd. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze beslissing kon komen, aangezien er op dat moment geen reële mogelijkheden tot re-integratie waren vastgesteld. De Raad verklaarde het hoger beroep van betrokkene tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank niet-ontvankelijk, omdat het geschil over het beoordelingsbesluit ten gunste van betrokkene was beëindigd met de vernietiging van het besluit van 11 juli 2006. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank dat het college niet verplicht was een herplaatsingsonderzoek uit te voeren, gezien de medische situatie van betrokkene. De Raad oordeelde dat het ontslag van betrokkene op 30 september 2008 rechtmatig was, omdat het college had aangetoond dat er geen passende arbeid beschikbaar was. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

11/625 AW
11/626 AW
11/780 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene) en
het College van burgemeester en wethouders van Overbetuwe (hierna: college)
tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 17 december 2010 met de registratienummers 09/3617 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 09/2619 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
betrokkene
en
het college
Datum uitspraak: 2 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2011. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. D.S. Muller, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.F. van Duren, advocaat, en I. van Ree, werkzaam bij de gemeente Overbetuwe.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene was vanaf medio juni 2003 werkzaam als automatiseringscoördinator bij de afdeling Facilitaire Zaken van de gemeente Overbetuwe. Op 11 juli 2006 is een beoordeling vastgesteld over het functioneren van betrokkene in de periode 22 juli 2004 tot 8 november 2004. Hierbij is het functioneren van betrokkene met betrekking tot diverse aspecten als matig of slecht beoordeeld. Het bezwaar van betrokkene tegen deze beoordeling heeft het college bij besluit van 21 juli 2009 (hierna: bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.2. Betrokkene is van 8 november 2004 tot 1 juli 2006 ongeschikt geweest voor zijn werkzaamheden wegens ziekte. Bij besluit van 29 juni 2006 heeft het college op grond van artikel 15:1:10, tweede lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO aan betrokkene met ingang van 1 juli 2006 tijdelijk andere werkzaamheden opgedragen, zijnde de aangepaste werkzaamheden die eerder met betrokkene in het kader van zijn re-integratie zijn besproken. Daarbij is vermeld dat de duur van de werkzaamheden vooralsnog vier maanden zal bedragen en dat deze periode benut zal worden om te beoordelen of, en zo ja onder welke voorwaarden en met inachtneming van welke beperkingen, betrokkene zijn functie van automatiseringscoördinator weer duurzaam zal kunnen gaan vervullen.
1.3. Op 26 september 2006 is betrokkene voor zijn werkzaamheden uitgevallen wegens een beperkte energetische belastbaarheid en een beperkt concentratievermogen. Nadien is betrokkene ongeschikt gebleven om zijn werkzaamheden in volle omvang te verrichten. Aan betrokkene is met ingang van 5 oktober 2008 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 30 september 2008 heeft het college aan betrokkene met ingang van 5 oktober 2008 op grond van artikel 8:5, tweede lid, van de CAR/UWO, zoals deze bepaling luidde op 30 juni 2008, ontslag verleend vanwege ongeschiktheid wegens ziekte.
1.4. Het college heeft de bezwaren van betrokkene tegen de in 1.2 en 1.3 genoemde besluiten van 29 juni 2006 en 30 september 2008 bij besluit van 26 mei 2009 (hierna: bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 11 juli 2006, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), herroepen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene ten tijde van het vaststellen van de beoordeling op 11 juli 2006 al 20 maanden niet meer werkzaam was in zijn functie en dat hij ten tijde van bestreden besluit 1 inmiddels was ontslagen. Volgens de rechtbank was daarom met de beoordeling geen redelijk doel gediend en is bestreden besluit 1 genomen in strijd met het in artikel 3:3 van de Awb neergelegde verbod van détournement de pouvoir.
2.2. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 2 gegrond verklaard voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2006 (opdracht tijdelijk ander werk) ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft bestreden besluit 2 in zoverre vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en heeft het besluit van 29 juni 2006, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, herroepen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het college ten tijde van bestreden besluit 2 de beschikking had over door bedrijfsarts Backus op 9 juni 2008 verstrekte medische gegevens, waaruit volgens de rechtbank blijkt dat betrokkene blijvend ongeschikt is voor zijn werkzaamheden als gevolg van een als ziekte of gebrek te kwalificeren psychiatrische aandoening. De rechtbank heeft overwogen dat gelet hierop terugkeer van betrokkene naar zijn functie niet mogelijk was, zodat aan de opdracht de tijdelijkheid ontbrak.
2.3. Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 30 september 2008 (ontslag) ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het geschil zich toespitst op de vraag of het college vanwege de gezondheidstoestand van betrokkene mocht afzien van een herplaatsingsonderzoek en heeft geoordeeld dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
3.1. Beoordeling
3.1.1. Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak 1. Daarbij heeft hij naar voren gebracht dat de rechtbank weliswaar het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond heeft verklaard en het besluit van 11 juli 2006 heeft herroepen, maar dat de rechtbank zich hierbij niet inhoudelijk heeft uitgelaten over de beoordeling. Volgens betrokkene heeft hij belang bij een inhoudelijk oordeel over het beoordelingsbesluit in verband met een mogelijke aansprakelijkheidstelling van het college.
3.1.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 29 juli 2010, LJN BN3526 en TAR 2011, 81) is voor een ontvankelijk hoger beroep vereist dat kan worden gewezen op enig direct tot de rechtsstrijd tussen partijen te herleiden procesbelang bij een uitspraak. Daartoe volstaat niet de enkele wens dat de Raad een principiële uitspraak doet.
3.1.3. Met de vernietiging van bestreden besluit 1 en de herroeping van het besluit van 11 juli 2006 is het geschil over het beoordelingsbesluit als zodanig geheel ten gunste van betrokkene beëindigd. In lijn met de in 3.1.2 aangehaalde rechtspraak is het door betrokkene aangevoerde belang onvoldoende om een uitspraak van de Raad over het beoordelingsbesluit te kunnen rechtvaardigen. Dit betekent dat het hoger beroep van betrokkene tegen aangevallen uitspraak 1 niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.2. Het tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden
3.2.1. Op grond van artikel 15:1:10, tweede lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO kan het college een ambtenaar verplichten tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten als het college dit in het dienstbelang nodig acht.
3.2.2. De Raad deelt niet het oordeel van de rechtbank dat, gezien de door bedrijfsarts Backus nadien verstrekte medische gegevens, aan de verleende opdracht de tijdelijkheid ontbrak en dat de opdracht op deze grond onhoudbaar is. De opdracht is vooralsnog verstrekt voor een periode van vier maanden, waarna de situatie opnieuw zou worden bezien. Ten tijde van het nemen van het besluit van 29 juni 2006 waren de door de rechtbank genoemde medische gegevens nog niet bekend en op basis van de toen wel bekende gegevens kon niet de conclusie worden getrokken dat betrokkene blijvend ongeschikt was voor zijn werkzaamheden.
3.2.3. Het college heeft betrokkene per 1 juli 2006 niet direct zijn werkzaamheden als automatiseringscoordinator laten hervatten, maar heeft aanleiding gezien om betrokkene eerst tijdelijk aangepaste werkzaamheden te laten verrichten en deze periode te benutten om te bezien of, en zo ja onder welke voorwaarden en met inachtneming van welke beperkingen, betrokkene zijn werkzaamheden als automatingscoördinator duurzaam kon gaan verrichten. De Raad is van oordeel dat het college in redelijkheid hiertoe kon overgaan. Uit de stukken blijkt voldoende dat betrokkene voorafgaand aan deze opdracht een lange periode zijn werkzaamheden niet dan wel niet naar tevredenheid van het college had verricht. De Raad volgt het standpunt van het college dat dit gegeven een voldoende dienstbelang opleverde voor de desbetreffende opdracht.
3.2.4. Uit het voorgaande volgt dat aangevallen uitspraak 2 voor zover daarbij het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 2 gegrond is verklaard wat betreft de opdracht om tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten, geen stand kan houden. De Raad zal het beroep tegen bestreden besluit 2 op dit onderdeel ongegrond verklaren.
3.3. Het ontslag
3.3.1. Evenals in beroep spitst het geschil in hoger beroep over het ontslag zich toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde die is gesteld in artikel 8:5, tweede lid, aanhef en onder c, van de CAR/UWO, zoals dit artikellid luidde op 30 juni 2008. Deze bepaling houdt in dat ontslag alleen dan mag plaatsvinden als het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen de openbare dienst van de gemeente passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9 van de CAR/UWO. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 30 oktober 2008, LJN BG4629) moeten voorschriften over het herplaatsingsonderzoek nauwgezet worden nageleefd. Zo’n onderzoek mag alleen dan achterwege worden gelaten als vanwege de gezondheidstoestand van de betrokkene de mogelijkheid tot het verrichten van werk alleen maar hypothetisch is.
3.3.2. Volgens de rechtbank deed deze laatste situatie zich hier voor en heeft het college daarom mogen afzien van het uitvoeren van een herplaatsingsonderzoek. De Raad deelt dit oordeel en wijst daarbij op het volgende. Bij brief van 9 juni 2008 heeft bedrijfsarts Backus, mede aan de hand van informatie van de psychiater Tilanus, informatie verstrekt over de medische beperkingen van betrokkene en de mogelijkheden tot re-integratie. In deze brief is onder meer vermeld dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is als gevolg van vergaande beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren, die niet verenigbaar zijn met re-integratie in reguliere arbeid. Pas na het ondergaan van een succesvolle behandeling, die nog in gang moet worden gezet, zal hierin verandering kunnen optreden, aldus Backus. Verder kan erop worden gewezen dat bij de beoordeling die heeft geleid tot toekenning van een uitkering op grond van de Wet WIA is aangenomen dat er vanwege de toen bestaande medische toestand van betrokkene geen mogelijkheden tot re-integratie aanwezig waren. Met de rechtbank, en anders dan betrokkene, is de Raad van oordeel dat het rapport van verzekeringsarts Eikendal van
5 augustus 2008 aan een en ander niet afdoet. Uit dit rapport kan naar het oordeel van de Raad niet worden afgeleid dat er reële mogelijkheden tot re-integratie aanwezig waren die aanleiding hadden moeten vormen voor een herplaatsingsonderzoek zoals hier aan de orde.
3.3.3. Uit het voorgaande volgt dat het college bevoegd was om betrokkene te ontslaan op grond van artikel 8:5, eerste en tweede lid, van de CAR/UWO, zoals dit artikellid luidde op 30 juni 2008. Daarom zal aangevallen uitspraak 2, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 29 mei 2006 wat betreft het ontslag ongegrond is verklaard, worden bevestigd.
4. De Raad heeft tot slot geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 1 niet-ontvankelijk;
Vernietigt aangevallen uitspraak 2 voor zover daarbij het beroep van betrokkene tegen het besluit van 26 mei 2009 wat betreft de opdracht om tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten, gegrond is verklaard, dit besluit in zoverre is vernietigd, het besluit van
29 juni 2006 is herroepen en daarbij beslissingen zijn gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 26 mei 2009 op dit onderdeel ongegrond;
Bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en B.J. van de Griend en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2012.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD