ECLI:NL:CRVB:2012:BV3334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6910 CSV + 11/5760 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctie- en boetenota’s opgelegd aan VOF door Uwv

In deze zaak gaat het om hoger beroep van appellanten, rechtsopvolgers van VOF, tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht correctie- en boetenota’s had opgelegd aan VOF over de premiejaren 2003 tot en met 2005. De rechtbank oordeelde dat de medewerkers van VOF in een privaatrechtelijk dienstverband stonden, wat betekent dat er sprake was van een gezagsverhouding, de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting en loonbetaling. Appellanten stelden in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard en dat de grondslag van de heffing onjuist was vastgesteld, omdat een deel van de vergoedingen als onbelaste reiskostenvergoedingen zou moeten worden aangemerkt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv een onjuist beeld had van de werkzaamheden van VOF. De Raad bevestigde dat de werkzaamheden van VOF complex waren en dat de medewerkers niet zonder meer door derden konden worden vervangen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de medewerkers van VOF in een privaatrechtelijk dienstverband stonden en dat de opgelegde boetes correct waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en J. Brand als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 27 januari 2012.

Uitspraak

09/6910 CSV en 11/5760 CSV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellanten], wonende te Duitsland, als rechtsopvolgers van [VOF], (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 november 2009, 09/343 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[VOF] (hierna: [VOF]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft R.W.J. Hendriks hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 16 december 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluiten om aan [VOF] correctie- en boetenota’s over de premiejaren 2003 tot en met 2005 op te leggen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingediende beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zijn besluit van 27 januari 2009 mede heeft mogen baseren op een rapport van de belastingdienst gedateerd 19 januari 2007 en een door het Uwv zelf opgestelde rapportage van 20 mei 2008 getiteld ”Rapport n.a.v. controle door belastingdienst”.
2.2. De rechtbank heeft voorts overwogen dat uit de in de rapporten vermeld in 2.1 en uit de in een brief van de belastingdienst van 12 april 2006 vermelde gegevens omtrent de wijze waarop bij [VOF] werd gewerkt, volgt dat de arbeidsverhoudingen tussen de personen die bij [VOF] werkzaamheden verrichtten en [VOF] dienen te worden aangemerkt als privaatrechtelijke dienstverbanden.
2.3. De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat niet is gebleken dat de boetes onjuist zijn vastgesteld en opgelegd.
3.1. Appellanten hebben zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen het besluit van 27 januari 2009 ongegrond heeft verklaard. Appellanten hebben hiertoe aangevoerd dat de rechtbank aan de ingediende beroepsgronden niet de juiste gevolgen heeft verbonden.
3.2. Appellanten hebben voorts aangevoerd dat de grondslag van de heffing onjuist is vastgesteld, omdat een gedeelte van de aan de medewerkers verstrekte vergoedingen dient te worden aangemerkt als onbelast verstrekte reiskostenvergoedingen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Uit de in 2.1 vermelde rapporten, het door het Uwv ingebrachte door de belastingdienst opgestelde verweerschrift gedateerd 27 juni 2008 in een procedure tussen [VOF] en de Inspecteur der belastingen betreffende een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 april 2003 tot en met 31 oktober 2005 en het besluit van 27 januari 2009 volgt dat het Uwv ervan is uitgegaan dat de werkzaamheden die [VOF] heeft verricht bestonden uit – kort samengevat – bemiddeling bij verkoop van aandelen voor [AG] te Zwitserland.
4.3.1. Verkoop van aandelen vond plaats aan buiten Nederland gevestigde personen werkzaam in de medische sfeer. Hiertoe werden deze personen telefonisch benaderd en aan belangstellenden werd een brochure verzonden.
4.3.2. Na een aantal dagen werd bij deze belangstellenden gepeild of verdere interesse aanwezig was en werd ingegaan op de prijs, kortingen en rendementen. Indien het tot een transactie kwam werd dit doorgegeven aan [AG]. Deze onderneming wikkelde de transactie af en meldde dit aan [VOF].
4.3.3. [VOF] nam vervolgens regelmatig contact op met de kopers van de aandelen en gaf uitleg over de ontwikkeling van de koers en de te verwachten rendementen.
4.4. De drie verschillende typen werkzaamheden als bedoeld in 4.3.1 tot en met 4.3.3 werden door verschillende afdelingen binnen [VOF] verzorgd.
4.5.1. Voor deze werkzaamheden heeft [VOF] medewerkers aangetrokken uit Duitsland. Niet is gebleken dat met deze medewerkers – op één uitzondering na – schriftelijke overeenkomsten zijn gesloten.
4.5.2. Voordat deze medewerkers feitelijk werkzaamheden gingen verrichten, werden deze medewerkers op de hoogte gebracht van onder andere de te volgen procedures, de (on)mogelijkheden tot het geven van discount en welke informatie aan (potentiële) klanten diende te worden verstrekt.
4.5.3. Eén maal per maand werd door [AG] aan de medewerkers nadere voorlichting en uitleg gegeven over het te verkopen product.
4.6. Verder waren verkoopinstructies aanwezig. Deze waren vermeld op een mededelingenbord.
4.7. De door de medewerkers gegenereerde inkomsten kwamen ten goede aan [VOF].
4.8. De medewerkers ontvingen een “tagesgeld” en/of provisie van [VOF] voor de verrichte werkzaamheden.
4.9. Hetgeen in beroep en in hoger beroep naar voren is gebracht bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv een onvolledig of onjuist beeld had van de werkzaamheden van [VOF], dan wel van de werkzaamheden die door de medewerkers van [VOF] werden verricht.
4.10.1. Het in 4.2 tot en met 4.6 beschreven conglomeraat van activiteiten van [VOF] was zowel voor wat betreft de inhoud als de organisatie complex. De medewerkers verrichtten hun werkzaamheden in een organisatorisch verband waarbij elk onderdeel van de organisatie afhankelijk was van de twee andere onderdelen. Daarbij komt dat het aanbod van aandelen, “de verkoop” van aandelen en het nadien onderhouden van de contacten met klanten langs gestructureerde weg plaatsvond. Er waren richtlijnen over de prijs, te geven kortingen en over de informatie die aan de houders van de aandelen diende te worden verstrekt, waaraan de medewerkers zich dienden te houden. Verder werd door [AG] maandelijks voorlichting gegeven, met welke voorlichting de medewerkers rekening dienden te houden.
4.10.2. Ten einde deze werkzaamheden in onderling verband goed te laten verlopen en er zorg voor te dragen dat door alle medewerkers eenduidige informatie aan klanten en potentiële klanten werd verstrekt diende [VOF] de medewerkers aanwijzingen te geven. Uit hetgeen is overwogen in 4.5.2 , 4.5.3 en 4.6 volgt dat de aanwijzingen ook feitelijk werden gegeven. De ontkenning van appellanten dat aanwijzingen werden gegeven en konden worden gegeven leidt de Raad niet tot een ander oordeel, nu appellanten deze ontkenning niet hebben onderbouwd.
4.11. De werkzaamheden kunnen niet worden uitgevoerd zonder dat de medewerkers op de hoogte zijn van de normen en de marges waaraan zij zich dienen te houden. Zij dienen op de hoogte te zijn van het te verkopen product, welk product – mede gelet op de maandelijkse voorlichting bedoeld in 4.5.3 – geen eenvoudig product is. De medewerkers kunnen zich mitsdien niet door een willekeurige derde laten vervangen.
4.12. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.11 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de medewerkers van [VOF] in een privaatrechtelijk dienstverband tot [VOF] staan. Er is sprake van een gezagsverhouding, de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting en loonbetaling.
4.13. De beroepsgrond vermeld in 3.1 treft gelet op hetgeen is overwogen in 4.12 geen doel.
4.14. De beroepsgrond vermeld in 3.2 treft evenmin doel. Appellanten hebben op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat een afspraak als in 3.2 bedoeld bestaat. Uit de brief van de belastingdienst van 5 oktober 2007 blijkt juist dat zo’n afspraak niet aanwezig is.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.14 volgt dat het hoger beroep geen doel treft en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze Uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) L. van Eijndthoven.
IvR