ECLI:NL:CRVB:2012:BV3326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4120 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onaantastbaarheid van besluit inzake vakantiegeld en derdenbeslag op WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem meedeelde dat hij in verband met executoriaal derdenbeslag met ingang van 1 maart 2006 nog een bedrag van € 540,54 per maand zou ontvangen, terwijl de rest van zijn uitkering aan de deurwaarder zou worden overgemaakt en het vakantiegeld zou worden ingehouden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het besluit van 14 februari 2006 in rechte onaantastbaar is geworden, omdat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen dit besluit. De Raad stelt vast dat de brief waartegen appellant bezwaar heeft gemaakt, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, omdat deze niet gericht is op rechtsgevolg.

De Raad overweegt verder dat de gronden van hoger beroep van appellant niet ter bespreking kunnen worden gebracht, omdat het besluit van 14 februari 2006 niet ter toetsing voorligt. De Raad bevestigt dat het besluit van 14 februari 2006 ook betrekking heeft op het vakantiegeld en dat de brief van 4 mei 2009 slechts informatie bevat over de uitbetaling van het vakantiegeld aan derden, zonder dat dit een nieuw besluit inhoudt. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/4120 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 31 mei 2010, 09/1204 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asperen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.T. Damsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Bij vonnis van 4 augustus 2005 heeft de kantonrechter appellant onder meer veroordeeld tot het aan de verhuurder van zijn toenmalige woning voldoen van een bedrag van € 3.557,98, vermeerderd met wettelijke rente over € 3.209,00 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
1.3. Bij exploot van 31 januari 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder mr. R.R. Bouwman, naar aanleiding van het vonnis vermeld in 1.2 onder het Uwv executoriaal derdenbeslag gelegd op de WAO-uitkering van appellant.
1.4. Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het Uwv aan appellant mededeling gedaan dat in verband met voornoemd beslag hij met ingang van 1 maart 2006 nog een bedrag van € 540,54 per maand ontvangt. Het Uwv heeft voorts beslist dat de rest van de uitkering aan de deurwaarder wordt overgemaakt en dat het Uwv het vakantiegeld zal inhouden.
1.5. Appellant heeft tegen het besluit van 14 februari 2006 geen rechtsmiddelen aangewend.
1.6.1. Bij brief van 4 mei 2009 heeft het Uwv appellant een specificatie arbeidsongeschiktheidsuitkering over de maand mei 2009 gezonden. De specificatie is aan appellant gezonden omdat in de maand mei het vakantiegeld wordt uitbetaald.
1.6.2. In de specificatie is voorts vermeld dat het vakantiegeld tegelijk met de maanduitkering wordt uitbetaald en dat nu de hoogte van de maanduitkering niet is veranderd alleen de gegevens over het vakantiegeld zijn vermeld.
1.6.3. In de specificatie is ten slotte vermeld dat het bedrag aan vakantiegeld is uitbetaald aan derden.
1.7. Bij besluit van 2 november 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de brief van 4 mei 2009 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 4 mei 2009 niet is gericht op rechtsgevolg en mitsdien niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat het Uwv de brief van 4 mei 2009 terecht niet heeft aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat in de brief van 14 februari 2006 slechts een bedrag wordt genoemd dat aan appellant wordt overgemaakt en dat in deze brief geen enkel inzicht in de totstandkoming van het bedrag wordt gegeven, laat staan dat de berekening van de beslagvrije voet is kenbaar gemaakt.
3.2. Appellant heeft voorts gesteld dat het in de brief van 14 februari 2006 gestelde over het vakantiegeld slechts ziet op het jaar 2006.
3.3. Appellant heeft ten slotte gesteld dat de specificatie over mei 2009 op rechtsgevolg is gericht nu de beslagvrije voet afhankelijk is van de ontwikkeling van de bijstandsnorm.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De gronden van hoger beroep vermeld in 3.1 dienen buiten bespreking te blijven nu het besluit van 14 februari 2006 in rechte onaantastbaar is en niet ter toetsing voorligt. De gronden van hoger beroep vermeld in 3.1 treffen mitsdien geen doel.
4.3. Bij het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 14 februari 2006 is beslist dat vakantiegeld wordt ingehouden. Voor het standpunt van appellant als weergeven in 3.2 dat het beslag op het vakantiegeld slechts ziet op het jaar 2006 biedt de tekst van dat besluit geen steun. De grond van hoger beroep vermeld in 3.2 treft mitsdien evenmin doel.
4.4. De brief van 4 mei 2009 bevat, zoals in deze brief uitdrukkelijk is meegedeeld, slechts gegevens met betrekking tot het vakantiegeld waarop appellant in de maand mei 2009 recht heeft en de mededeling dat dit bedrag is uitbetaald aan derden. De brief van 4 mei 2009 bevat geen mededelingen over de hoogte van de uitkering die appellant in mei 2009 ontvangt, noch mededelingen over de beslagvrije voet.
4.5. Appellant heeft de hoogte van het vakantiegeld niet bestreden. De in de brief van 4 mei 2009 opgenomen en wel bestreden mededeling dat het vakantiegeld aan derden is uitbetaald roept geen rechtsgevolgen in het leven die niet reeds in het leven waren geroepen met het besluit van 14 februari 2006. Zoals reeds is overwogen in 4.2 was het rechtsgevolg dat de vakantieuitkering van appellant onder het derdenbeslag valt en derhalve wordt uitbetaald aan derden reeds in het leven geroepen bij besluit van 14 februari 2006. De brief van 4 mei 2009 bevat voor wat betreft het uitbetalen van de vakantie-uitkering aan derden slechts informatie aan appellant dat voor wat betreft die uitbetaling aan derden is gehandeld overeenkomstig hetgeen is beslist in het besluit van 14 februari 2006.
4.6. De brief van 4 mei 2009 bevat gelet op hetgeen is overwogen in 4.5 voor wat betreft de uitbetaling van de vakantie-uitkering geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4.7. Het hoger beroep van appellant treft gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.6 geen doel.
5.1. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) L. van Eijndthoven.
IvR