ECLI:NL:CRVB:2012:BV3137

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6738 WMO-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening op basis van Wmo

Op 9 januari 2012 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Dit verzoek was gericht tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 oktober 2011. De voorzieningenrechter, R.M. van Male, heeft het verzoek afgewezen. De afwijzing is gebaseerd op de artikelen 15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), waaruit blijkt dat de wetgever een exclusief stelsel heeft beoogd voor het rekening houden met de financiële middelen van de aanvrager van een individuele voorziening. De gemeente heeft geen ruimte om buiten deze bepalingen om inkomens- of vermogensbeleid te voeren.

De voorzieningenrechter verwijst naar de relevante feiten en de standpunten van partijen, zoals vastgelegd in de dossierstukken en de aangevallen uitspraak. De rechter heeft vastgesteld dat er geen zelfstandige grondslag kan worden gevonden in artikel 4, tweede lid, van de Wmo voor het verzoek. De wetgever heeft de capaciteit van de aanvrager om zelf in maatregelen te voorzien, bedoeld in het licht van de artikelen 15 en 19 van de Wmo. De voorzieningenrechter heeft ook verwezen naar eerdere rechtspraak ter onderbouwing van zijn oordeel.

De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskosten van de betrokkene zijn toegewezen aan de verzoeker, die in totaal € 874,-- moet betalen voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Wmo en de beperkingen die de wetgever heeft gesteld aan de mogelijkheden van gemeenten om inkomens- of vermogensbeleid te voeren in het kader van individuele voorzieningen.

Uitspraak

11/6738 WMO-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
P R O C E S – V E R B A A L
van mondelinge uitspraak
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om een voorlopige voorziening van:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (verzoeker)
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 oktober 2011, 11/204 (aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
verzoeker
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (betrokkene).
Datum uitspraak: 9 januari 2012
Zitting heeft: R.M. van Male als voorzieningenrechter
Griffier: B. Bekkers
Ter zitting zijn verschenen:
Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.F. Dekker en M.E.R. Hinzen.
Betrokkene, bijgestaan door mr. N.J. Brouwer.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Na sluiting van het onderzoek wordt de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af;
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 874,--.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. De voorzieningenrechter verwijst voor het procesverloop, de relevante feiten, de standpunten van partijen en de van belang zijnde wettelijke bepalingen en rechtspraak naar de dossierstukken en naar de aangevallen uitspraak.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen omdat de wetgever met de artikelen 15 en 19 van de Wmo geacht moet worden te hebben beoogd een exclusief stelsel in het leven te hebben geroepen voor het kunnen rekening houden met financiële middelen van de aanvrager van een individuele voorziening en de gemeente buiten die bepalingen om geen ruimte heeft voor het daarnaast of in plaats daarvan voeren van inkomens- of vermogensbeleid. Ook in artikel 4, tweede lid, van de Wmo kan daarvoor geen (zelfstandige) grondslag worden gevonden. De wetgever heeft bedoeld om de in die bepaling genoemde capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien, te interpreteren in het licht van de artikelen 15 en 19 van de Wmo. De voorzieningenrechter wijst voor de onderbouwing van zijn oordeel naar de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 van de uitspraak van de Raad van 19 december 2011 (LJN BU7263).
3. De voorzieningenrechter veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene, wegens verleende rechtsbijstand, berekend op een punt voor het indienen van een verweerschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting, daarom in totaal bedragende
€ 874,--.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 9 januari 2012
de griffier de voorzitter
B. Bekkers R.M. van Male
IJ