ECLI:NL:CRVB:2012:BV2768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6805 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische grondslag en belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 28 juli 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of onvolledig was. De artsen hebben de informatie van de huisarts, neuroloog en radioloog in hun beoordeling betrokken en gemotiveerd waarom deze informatie niet leidde tot het aannemen van meer beperkingen voor appellant. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald en gesteld dat de ernst van zijn rugbeperkingen is miskend. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellant in wezen een herhaling zijn van de eerder ingediende gronden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de bezwaarverzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd waarom de informatie van de behandelaars van appellant niet leidt tot aanpassing van zijn belastbaarheid.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen grond is voor het oordeel dat de functies die aan het besluit ten grondslag liggen buiten het bereik van appellant liggen. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 3 februari 2012, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6805 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 november 2010, 10/2471 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Ensing, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2011. Voor appellant is verschenen mr. Ensing. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuijt.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat appellant met ingang van 28 juli 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 19 februari 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 19 februari 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. Over de medische grondslag van het besluit van 19 februari 2010 heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat het (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest dan wel tot onjuiste conclusies heeft geleid. De artsen hebben appellant onderzocht en tevens de informatie van de huisarts, de neuroloog en de radioloog in hun beschouwingen betrokken. Zij hebben gemotiveerd aangegeven waarom deze informatie niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank dan ook onvoldoende aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, 28 juli 2009. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
2.3. De rechtbank heeft zich ook kunnen stellen achter de arbeidskundige grondslag van het besluit van 19 februari 2010. De rechtbank heeft, mede gezien de door de (bezwaar)arbeidsdeskundigen gegeven toelichting bij de signaleringen, geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de belasting van de drie bij de schatting in aanmerking genomen functies de voor appellant toegestane belastbaarheid zou overschrijden.
3. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat de ernst van zijn rugbeperkingen is miskend. Hij verwijst naar de informatie van de huisarts, de neuroloog en de radioloog. Appellant heeft zijn verzoek om benoeming van een medisch deskundige herhaald.
4.1. De Raad stelt vast dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft doen aanvoeren in wezen een herhaling is van de in beroep ingediende gronden. De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank waartoe de rechtbank ten aanzien van die gronden is gekomen. Ook de Raad is van oordeel dat in de rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen van 11 januari 2010, 16 juni 2010 en 16 augustus 2010 voldoende is gemotiveerd waarom de informatie van de behandelaars van appellant niet leidt tot aanpassing van de belastbaarheid van appellant. Dat geldt ook voor de door appellant geclaimde urenbeperking. Voor benoeming van een medisch deskundige ziet ook de Raad geen aanleiding.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het besluit van 19 februari 2010 ziet de Raad evenals de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de aan dat besluit ten grondslag gelegde functies buiten het bereik van appellante liggen.
4.3. Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
TM