[Appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2011, 10/4062 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 3 februari 2012
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2011. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
1.1. Appellante woont in Marokko. Haar echtgenoot heeft van 25 november 1965 tot 29 december 1992 in Nederland gewoond en/of gewerkt en is vervolgens geremigreerd naar Marokko. Met ingang van februari 1993 is aan hem een remigratieuitkering toegekend. Hij heeft vanaf 1 januari 1995 een ouderdomspensioen en een toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen. De echtgenoot van appellante is op 16 januari 2010 in Marokko overleden. Vervolgens heeft appellante aan de Svb verzocht een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aan haar toe te kennen.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 1 juli 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb zijn besluit van 6 mei 2010 gehandhaafd, waarbij is geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellante toe te kennen, omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de ANW en appellante evenmin recht had op een nabestaandenuitkering op grond van internationale regelingen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar echtgenoot premies heeft betaald voor de ANW en voorts dat zij arbeidsongeschikt is en geen inkomsten heeft.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering, omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de ANW. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
4.2. Ingevolge artikel 13 van de ANW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden in Marokko woonde en niet meer werkzaam was in Nederland, was hij toen op grond van deze bepaling niet verzekerd.
4.3. Op grond van de Besluiten inzake uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen, zoals die vanaf 1993 tot 1 januari 2000 luidden, was onder andere ook verzekerd krachtens de volksverzekeringen degene die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van vertrek een bepaalde Nederlandse uitkering ontving ter hoogte van tenminste een nader omschreven bedrag per maand. Een uitkering ingevolge de Remigratiewet stond in deze Besluiten niet genoemd, zodat op grond van die uitkering geen (verplichte) verzekering voor de volksverzekeringen bestond. Niet is gebleken dat de echtgenoot van appellante zich destijds vrijwillig heeft verzekerd. Het met ingang van 1 januari 1995 ontvangen AOW-pensioen kon ook niet tot verzekering voor de volksverzekeringen leiden, omdat dit recht op pensioen niet aansloot op de verplichte dan wel vrijwillige verzekering ingevolge de volksverzekeringen. Dit betekent dat de echtgenoot van appellante ook in 2010 niet verzekerd was krachtens de ANW, zodat geen aanspraak kan bestaan op een nabestaandenuitkering krachtens die wet. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Daargelaten de vraag of ten onrechte ingehouden premies op een AOW-pensioen in een situatie als de onderhavige tot verzekering zouden moeten leiden, blijkt uit de gedingstukken niet dat van een ingehouden premie ingevolge de ANW ten tijde in geding sprake geweest.
4.4. Voorts stelt de Raad vast dat door appellante niet is betwist dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 13a van de ANW in combinatie met artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering bestaat.
4.5. Uit de overwegingen 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par J.P.M. Zeijen en présence de H.L. Schoor en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 3 février 2012.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation de Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.