ECLI:NL:CRVB:2012:BV2745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4010 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning van een nabestaandenuitkering en toekenning van een halfwezenuitkering

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om appellant een nabestaandenuitkering toe te kennen, terwijl hem wel een halfwezenuitkering is toegekend. Appellant, geboren in 1958, heeft in maart 2009 een aanvraag ingediend voor zowel een nabestaandenuitkering als een halfwezenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb heeft op 23 oktober 2009 besloten om de nabestaandenuitkering te weigeren, omdat appellant op dat moment gehuwd was met R. [S.], terwijl zijn eerste vrouw, met wie hij een kind had, in 2002 was overleden. De Svb heeft wel een halfwezenuitkering toegekend met ingang van 1 maart 2008.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft in het besluit op bezwaar van 22 maart 2010 overwogen dat het bezwaar van appellant niet gericht was tegen de weigering van de nabestaandenuitkering, maar enkel tegen de ingangsdatum van de halfwezenuitkering. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het bezwaar van appellant niet gegrond was, en dit oordeel is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat het bezwaarschrift van appellant enkel betrekking had op de halfwezenuitkering en niet op de nabestaandenuitkering. Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de halfwezenuitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 februari 2012.

Uitspraak

11/4010 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24 mei 2011, 10/1236 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb).
Datum uitspraak: 3 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Misker, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 december 2011 geeft mr. P.J. Hagemeijer, eveneens werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, te kennen dat hij de behandeling van de zaak heeft overgenomen van mr. Misker.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2011. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, geboren [in] 1958, is gehuwd geweest met [T.]. Tijdens dit huwelijk is [in] 1995 het kind [M.] geboren. [T.] is [in] 2002 overleden. Op 18 februari 2003 is appellant gehuwd met R. [S.].
1.2. Appellant heeft in maart 2009 een aanvraag om een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering ingevolgde de Algemene nabestaandenwet (ANW) ingediend bij de Svb.
1.3. Bij besluit van 23 oktober 2009 heeft de Svb geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellant toe te kennen, omdat hij op 18 februari 2003 gehuwd is met [S.]. Bij besluit van dezelfde datum heeft de Svb met ingang van 1 maart 2008 een halfwezenuitkering aan appellant toegekend.
2. De Svb heeft in het besluit op bezwaar van 22 maart 2010 (bestreden besluit) overwogen dat het bezwaar van appellant gericht is tegen beide onder 1.3 vermelde besluiten. Dit bezwaar is vervolgens ongegrond verklaard. Appellant heeft volgens de Svb geen recht op een nabestaandenuitkering en is er voorts geen sprake van een bijzonder geval om de halfwezenuitkering met meer dan één jaar terugwerkende kracht toe te kennen.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, voor zover dit betrekking heeft op het ontvangen van appellant in zijn bezwaar tegen de weigering hem een nabestaandenuitkering toe te kennen. Het bestreden besluit is in zoverre vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit is voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat appellant uitsluitend bezwaar heeft ingediend tegen de toekenning van de halfwezenuitkering. In het bestreden besluit heeft de Svb ten onrechte geoordeeld dat het bezwaar tevens zag op de weigering van de nabestaandenuitkering. Met betrekking tot de halfwezenuitkering heeft de rechtbank overwogen dat de Svb terecht heeft besloten appellant hiervoor eerst met ingang van
1 maart 2008 in aanmerking te brengen, nu geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 33, vierde lid, van de ANW.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij recht heeft op een nabestaandenuitkering.
5.1. De Raad is, evenals de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen, van oordeel dat de Svb in het bestreden besluit er ten onrechte van uit is gegaan dat het bezwaarschrift van appellant mede ziet op de weigering hem een nabestaandenuitkering toe te kennen. Gelet op de bewoordingen van het bezwaarschrift kan niet anders dan geoordeeld worden dat appellant destijds slechts bezwaar maakte tegen de ingangsdatum van de toekenning van de halfwezenuitkering. De in hoger beroep door appellant ingenomen stelling dat hij recht heeft op een nabestaandenuitkering, kan om deze reden dan ook niet aan de orde komen.
5.2. Tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de halfwezenuitkering heeft appellant in hoger beroep geen gronden aangevoerd. De Raad is voorts niet gebleken dat dit oordeel onjuist is.
5.3. Overwegingen 5.1 en 5.2 leiden de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) H.L. Schoor.
GdJ