ECLI:NL:CRVB:2012:BV2745
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning van een nabestaandenuitkering en toekenning van een halfwezenuitkering
In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om appellant een nabestaandenuitkering toe te kennen, terwijl hem wel een halfwezenuitkering is toegekend. Appellant, geboren in 1958, heeft in maart 2009 een aanvraag ingediend voor zowel een nabestaandenuitkering als een halfwezenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Svb heeft op 23 oktober 2009 besloten om de nabestaandenuitkering te weigeren, omdat appellant op dat moment gehuwd was met R. [S.], terwijl zijn eerste vrouw, met wie hij een kind had, in 2002 was overleden. De Svb heeft wel een halfwezenuitkering toegekend met ingang van 1 maart 2008.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft in het besluit op bezwaar van 22 maart 2010 overwogen dat het bezwaar van appellant niet gericht was tegen de weigering van de nabestaandenuitkering, maar enkel tegen de ingangsdatum van de halfwezenuitkering. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het bezwaar van appellant niet gegrond was, en dit oordeel is door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat het bezwaarschrift van appellant enkel betrekking had op de halfwezenuitkering en niet op de nabestaandenuitkering. Appellant heeft in hoger beroep geen gronden aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de halfwezenuitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 februari 2012.