ECLI:NL:CRVB:2012:BV2683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-483 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde Wet WIA-uitkering en vaststelling dagloon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de toekenning van een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant had in hoger beroep betoogd dat zijn dagloon, vastgesteld op € 127,86, te laag was en dat er een verhoging van bijna € 15.000 diende plaats te vinden vanwege niet-uitbetaalde overwerkuren en vakantiedagen in de referteperiode van 27 februari 2006 tot en met 25 februari 2007.

De Raad heeft het procesverloop in deze zaak besproken, waarbij het Uwv in eerste instantie had vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde uitkering met ingang van 11 maart 2009. Het bezwaar van appellant tegen de hoogte van het vastgestelde dagloon werd door het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad overwoog dat het Uwv het dagloon terecht had vastgesteld op basis van het daadwerkelijk door appellant genoten loon in de referteperiode, zoals door de werkgever was opgegeven. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van inkomsten die in de referteperiode vorderbaar maar niet inbaar waren, zoals bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/483 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2010, 09/3730
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2011. Appellant is verschenen in persoon. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. J. Hut.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 4 juni 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 11 maart 2009 recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering is berekend naar een dagloon van € 127,86 op basis van het loon dat hij in de periode 27 februari 2006 tot en met 25 februari 2007 (de referteperiode) ontving.
1.2. Bij besluit van 24 september 2009 is het bezwaar van appellant tegen de hoogte van het bij besluit van 4 juni 2009 vastgestelde dagloon ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 24 september 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv het dagloon terecht heeft vastgesteld op basis van het daadwerkelijk door appellant in de referteperiode genoten loon zoals door de werkgever is opgegeven. Er is geen sprake van inkomsten die in de referteperiode vorderbaar waren, maar niet inbaar, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (hierna: het Besluit).
3. Appellant herhaalt in hoger beroep dat het dagloon verhoogd dient te worden met een bedrag van (bijna) € 15.000. Dit betreft in de referteperiode opgebouwde overwerkuren en vakantiedagen die door de werkgever niet zijn uitbetaald, terwijl deze in de referteperiode uitbetaald hadden moeten worden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2.1. Gelet op artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 2, eerste lid, van het Besluit is uitgangspunt bij de vaststelling van het dagloon, waarnaar een uitkering op grond van de Wet WIA wordt berekend, het loon dat de verzekerde volgens opgave van zijn werkgever daadwerkelijk heeft genoten in de referteperiode. Het vierde lid van artikel 2 van het Besluit maakt hierop een uitzondering in die zin dat onder loon mede wordt begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in het refertejaar vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden.
4.2.2. Tussen partijen is niet in geschil de hoogte van het ingevolge de hoofdregel van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 2, eerste lid, van het Besluit in de referteperiode in aanmerking te nemen genoten loon, dat ten grondslag is gelegd aan de dagloonvaststelling.
4.2.3. Met de rechtbank is de Raad vervolgens van oordeel dat het Uwv terecht in de onderhavige zaak artikel 2, vierde lid, van het Besluit niet van toepassing heeft geacht. De kantonrechter heeft bij vonnis van 30 juli 2010 appellants loonvordering jegens zijn werkgever over de referteperiode afgewezen. Gelet op het vonnis van de kantonrechter is niet staande te houden dat de vraag of er sprake is van recht op loon in de referteperiode dat wel vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden, ten onrechte ontkennend is beantwoord.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) L. van Eijndthoven.
IvR