ECLI:NL:CRVB:2012:BV2677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6693 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van psychische belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij werd geweigerd om appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand. Appellant stelde dat hij ernstiger beperkt was dan door het Uwv was aangenomen, met name op het gebied van psychische belastbaarheid. Tijdens de zitting op 16 december 2011 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M. Sluijs.

De Raad overwoog dat er in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerder vastgestelde belastbaarheid van appellant in twijfel trokken. De rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige, samen met eerdere rapporten, gaven voldoende onderbouwing voor de conclusie dat appellant in staat was de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep, die op € 437,- werden vastgesteld. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 111,- diende te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in het kader van WIA-uitkeringen en de rol van de bezwaarverzekeringsarts in het proces. De Raad concludeerde dat de eerdere inschattingen van de bezwaarverzekeringsarts niet onjuist waren en dat de aan appellant toegewezen functies medisch geschikt waren, ondanks zijn bezwaren.

Uitspraak

10/6693 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2010, 08/2900 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.K. Kuipers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit waarbij is vastgesteld dat voor appellant vanaf 29 januari 2008 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.1. Appellant heeft tegen het besluit van 19 augustus 2008 beroep ingesteld. In dat kader heeft de bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan reden gezien tot wijziging van de voor appellant door de verzekeringsarts E.M. Elders vastgestelde belastbaarheid. De bezwaarverzekeringsarts heeft additionele beperkingen aangenomen ten aanzien van het korte termijn geheugen, het verdelen van de aandacht en voor avond-/nachtdiensten.
Uitgaande van de aldus gewijzigde belastbaarheid van appellant heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat van de aan het besluit van 19 augustus 2008 ten grondslag liggende functies slechts de functie assemblagemedewerker A onder sbc-code 111180 medisch passend is te achten. De grondslag voor de schatting is vervolgens aangevuld met functies onder de sbc-codes 271070 en 111160. Omdat met de aldus gewijzigde schattingsgrondslag de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd minder dan 35% bedraagt heeft het Uwv het besluit van 19 augustus 2008 gehandhaafd.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met beslissingen over griffierecht en proceskosten, het beroep van appellant tegen het besluit van 19 augustus 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.2.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het besluit van 19 augustus 2008 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig of onvolledig te achten, dan wel de inschatting van de bezwaarverzekeringsarts van de belastbaarheid van appellant voor onjuist te houden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat het besluit van 19 augustus 2008 niet op een deugdelijke medische onderbouwing berust omdat de door de bezwaarverzekeringsarts gestelde beperking voor avond/nachtdiensten niet in de FML van 18 mei 2010 opgenomen is, om welke reden het besluit van 19 augustus 2008 is vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.2. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant. Het betreft arbeid waartoe appellant met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen in staat is. Dientengevolge zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3. Het hoger beroep is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het besluit van 19 augustus 2008. Appellant heeft zich in hoger beroep - evenals in beroep - op het standpunt gesteld dat hij ernstiger beperkt is dan door de bezwaarverzekeringsarts is aangenomen. In het bijzonder stelt hij dat de psychische beperkingen zijn onderschat en ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Aangezien hij in medisch opzicht meer beperkt is, dan vanwege het Uwv is vastgesteld en door de rechtbank is aangenomen, zijn de aan de schatting ten grondslag liggende functies niet passend.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen ten aanzien van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. De stellingen van appellant zijn naar het oordeel van de Raad afdoende besproken en weerlegd in de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad voegt hier aan toe dat in hoger beroep evenmin als in beroep medische gegevens zijn overgelegd die twijfel oproepen aan de ten aanzien van appellant vastgestelde psychische belastbaarheid dan wel zijn duurbelastbaarheid.
4.2. De Raad overweegt vervolgens dat met de in hoger beroep overgelegde rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 31 mei 2011 en de bezwaararbeidsdeskundige van 1 juni 2011, bezien in samenhang met de eerder uitgebrachte rapporten van 7 juli 2010 en 7 augustus 2008, uiteindelijk door het Uwv afdoende is onderbouwd dat appellant uitgaande van de voor hem geldende beperkingen in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd. In het gegeven dat het Uwv in hoger beroep (desgevraagd) een aanvullende arbeidskundige motivering heeft gegeven, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door appellant in hoger beroep gemaakte proceskosten en voorts te bepalen dat aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht wordt vergoed. De proceskosten worden begroot op € 437,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 437,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en T.L. de Vries en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) L. van Eijndthoven.
IvR