ECLI:NL:CRVB:2012:BV2534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-214 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag wegens ernstig plichtsverzuim van ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar die door het dagelijks bestuur van een stadsdeel is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De appellant, werkzaam als chauffeur grofvuil, heeft op 6 januari 2010 van een burger € 55,- ontvangen voor het ophalen van grof vuil, maar heeft dit bedrag niet afgedragen aan het stadsdeel. Dit leidde tot een disciplinaire straf van ontslag, opgelegd op 24 maart 2010, op basis van artikel 13.6 van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam. De appellant heeft aanvankelijk ontkend het geld te hebben aangenomen, maar later erkend het bedrag wel contant te hebben ontvangen. Het dagelijks bestuur handhaafde het ontslagbesluit na bezwaar van de appellant.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. De Raad concludeert dat de appellant zeer ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd door geld onder zich te houden dat bestemd was voor de overheid en door hierover een onjuiste verklaring af te leggen. Dit heeft het vertrouwen van het dagelijks bestuur in de appellant ernstig geschaad.

De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur bevoegd was om tot strafontslag over te gaan en dat deze straf niet onevenredig zwaar is in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. De persoonlijke omstandigheden van de appellant zijn niet van doorslaggevend belang. Het hoger beroep van de appellant slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en B.J. van de Griend en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in aanwezigheid van griffier J.M. Tason Avila.

Uitspraak

11/214 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2010, 10/5358 en 10/5360 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het [naam stadsdeel] (hierna: dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 26 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I. Rhodes, advocaat. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zwagerman, [het dagelijks bestuur] en mr. L. Mulder, allen werkzaam bij het [naam stadsdeel].
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam als chauffeur grofvuil bij het [naam stadsdeel].
1.2. Bij besluit van 24 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur appellant op grond van artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Daartoe is met name overwogen dat appellant op 6 januari 2010 van een burger € 55,- heeft ontvangen voor het ophalen van grof vuil en dit bedrag niet aan het stadsdeel heeft afgedragen. Bovendien heeft appellant op dit punt aanvankelijk geen openheid van zaken gegeven. Bij het bestreden besluit van 29 september 2010 heeft het dagelijks bestuur dit ontslagbesluit na door appellant gemaakt bezwaar gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Op 7 januari 2010 heeft een burger zich er bij het stadsdeel telefonisch over beklaagd dat zij op 6 januari 2010 onder intimiderende omstandigheden door een chauffeur van de ophaaldienst gedwongen werd € 55.- te betalen voor het ophalen van grof vuil en dat zij daarvoor geen ontvangstbewijs heeft gekregen. Appellant is hierover gehoord op 26 januari 2010 en heeft toen met stelligheid verklaard dat hij van de betrokken burger geen contant geld heeft aangenomen maar haar heeft laten pinnen. In een met hem op 16 februari 2010 gehouden verantwoordingsgesprek heeft appellant dit aanvankelijk volgehouden. Uiteindelijk heeft hij echter erkend het genoemde bedrag wel contant van de burger te hebben ontvangen. Niet betwist is voorts dat appellant dit geld niet heeft afgedragen.
3.2. De Raad stemt in met het oordeel van het dagelijks bestuur dat appellant zeer ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd. Hij heeft immers van een burger voor het verrichten van een overheidsdienst ontvangen geld onder zich gehouden. Bovendien heeft hij daarover een onjuiste verklaring afgelegd. Appellant heeft zo het vertrouwen dat het dagelijks bestuur in hem moest kunnen stellen, zeer beschaamd.
3.3. Dit betekent dat het dagelijks bestuur bevoegd was appellant strafontslag te verlenen. De Raad acht deze straf niet onevenredig zwaar in verhouding tot de ernst van het plichtsverzuim. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden genoemd die een ander oordeel rechtvaardigen. Zijn persoonlijke omstandigheden kunnen hier niet als van doorslaggevend belang worden beschouwd.
3.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en B.J. van de Griend en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2012.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD