ECLI:NL:CRVB:2012:BV2515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1978 WIA + 11/4211 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang bij beoordeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft toegekend. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 30 oktober 2010 recht heeft op een uitkering in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse, namelijk 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Tijdens de zitting op 21 december 2011 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat G. van der Schoot, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen.

De Centrale Raad van Beroep overweegt dat, nu appellante een uitkering heeft gekregen in de hoogste klasse, zij geen belang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep. Zelfs als haar standpunt over de ervaren beperkingen wordt gevolgd, kan dit niet leiden tot een hogere indeling in de arbeidsongeschiktheidsklassen. De Raad wijst erop dat de hoogte van de uitkering is gebaseerd op de criteria in de Wet WIA, waaronder het loon dat appellante heeft verdiend, en dat haar persoonlijke behoefte aan inkomen niet relevant is voor deze beoordeling.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen belang meer is bij de beoordeling van de zaak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.

Uitspraak

11/1978 WIA en 11/4211 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te Duitsland (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2011, 10/1924
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nieuw besluit op bezwaar, gedateerd 31 maart 2011, genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door G. van der Schoot. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij het in rubriek I vermelde besluit op bezwaar heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per 30 oktober 2010 recht is ontstaan op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het besluit op bezwaar rust mede op grond van de overweging dat appellante voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. Dit is de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
2. Nu het Uwv aan appellante een uitkering heeft toegekend naar de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse heeft appellante geen belang bij de beoordeling van haar hoger beroep. Immers ook al zou appellante worden gevolgd in haar standpunt omtrent de beperkingen die zij ervaart, dan nog kan dit niet leiden tot indeling in een hogere klasse.
3. Het door appellante ter zitting ingenomen standpunt dat het gestelde in 1 niet wegneemt dat zij van de uitkering op grond van de Wet WIA niet kan rondkomen, leidt niet tot een ander oordeel. De vaststelling van de hoogte van de uitkering geschiedt op basis van de in de Wet WIA opgenomen criteria, waaronder het loon dat appellante heeft verdiend. De door appellante gestelde behoefte aan inkomen speelt hierbij geen rol.
4. Volledigheidshalve en geheel ten overvloede wijst de Raad er op dat in de bijlage van het besluit van 31 maart 2011 op inzichtelijke wijze is weergegeven op welke wijze de berekening van de hoogte van de uitkering heeft plaatsgevonden.
5. Gelet op hetgeen de Raad in 2 heeft overwogen dient het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.
(get.) J. Brand.
(get.) L. van Eijndthoven.
JL
III. BESCHEID
Der Centrale Raad van Beroep,
Entscheidet:
Verwirft die Berufung als unzulässig.
Dies ist das von J. Brand, Jurist, als Mitglieder des Gerichts und in Gegenwart von L. van Eijndthoven als Protokollführer am 1 Februar 2012 öffentlich verkündete Urteil.