ECLI:NL:CRVB:2012:BV2488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5809 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om tegemoetkoming in verhuiskosten door Stichting Primair Openbaar Onderwijs Schiedam

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om tegemoetkoming in verhuiskosten door de Stichting Primair Openbaar Onderwijs Schiedam (Primo). Appellante, die per 1 oktober 2008 als lerares was aangesteld, had in december 2008 haar woning in Vlaardingen verlaten en was tijdelijk bij haar zuster in Hoofddorp gaan wonen. Op 1 augustus 2009 werd haar tijdelijke aanstelling omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd. De Raad oordeelde dat de verhuizing van Hoofddorp naar Schiedam, die plaatsvond na de omzetting van haar aanstelling, wel degelijk ten behoeve van de uitoefening van haar functie was en dat de afwijzing van de aanvraag door Primo niet terecht was. De Raad stelde vast dat appellante aan alle voorwaarden voldeed voor de tegemoetkoming in verhuiskosten, zoals vastgelegd in artikel 7.1 van de Vergoedingsregeling verhuiskosten. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak niet onderkend dat de verhuizing van Hoofddorp naar Schiedam een daadwerkelijke verhuizing ten behoeve van de functie was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en droeg Primo op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd Primo veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.311,- bedroegen, en moest Primo het griffierecht van € 374,- vergoeden.

Uitspraak

10/5809 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 september 2010, 09/4375 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Stichting Primair Openbaar Onderwijs Schiedam (Primo)
Datum uitspraak: 19 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.P.J. Hendrikx, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens Primo heeft mr. B van Bon, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hendrikx. Primo heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Bon en J.R. Pallencaöe.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante is met ingang van 1 oktober 2008 door Primo als lerares aangesteld op OBS [naam school] in Schiedam. Het betrof een tijdelijke aanstelling bij wijze van proef tot 1 augustus 2009. Bij besluit van 21 juli 2009 is met ingang van 1 augustus 2009 de tijdelijke aanstelling omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd.
1.2. Ten tijde van haar indiensttreding op 1 oktober 2008 woonde appellante samen met haar toenmalige partner in een woning te Vlaardingen. In verband met relatieproblemen heeft zij in de kerstperiode van 2008 deze woning verlaten, waarna zij bij haar zuster in Hoofddorp is gaan wonen. Blijkens de gemeentelijke basisadministratie heeft zij daar vanaf 1 februari 2009 tot 1 juli 2009 gewoond. In verband met de reisafstand tussen Hoofddorp en de school in Schiedam heeft zij vanaf 1 februari 2009 doordeweeks overnacht in een pension te Rotterdam. Per 1 juli 2009 is appellante verhuisd naar een koopappartement in Schiedam.
1.3. In verband met haar verhuizing van Hoofddorp naar Schiedam heeft appellante een aanvraag om tegemoetkoming in haar verhuiskosten gedaan. Bij besluit van 24 september 2009 heeft Primo deze aanvraag afgewezen. Het door appellante op 10 oktober 2009 tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft Primo ongegrond verklaard bij besluit van
23 november 2009 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, kort samengevat, overwogen dat de verhuizing vanuit Hoofddorp niet kan worden aangemerkt als een verhuizing ten behoeve van de uitoefening van de functie, zoals bedoeld in artikel 7.1 van de Vergoedingsregeling verhuiskosten (regeling), aangezien die verhuizing het gevolg is van de eerdere verhuizing vanuit Vlaardingen naar Hoofddorp. Primo heeft betekenis mogen toekennen aan het feit dat appellante eerder in Vlaardingen woonde en daarmee niet voldeed aan de voorwaarde van artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de regeling dat zij op een afstand van meer dan twintig kilometer woonde van de plaats van tewerkstelling.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad het volgende.
3.1. In artikel 7.1 van de regeling is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
“1. De werknemer die is verhuisd ten behoeve van de uitoefening van zijn functie ontvangt een tegemoetkoming van de werkgever, indien:
a. hij is benoemd of aangesteld voor tenminste één jaar en
b. hij op een afstand van meer dan 20 kilometer woonde van de plaats van tewerkstelling en gaat wonen binnen een afstand van 20 kilometer van de plaats van tewerkstelling en
c. de reisafstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling met ten minste
5 kilometer is bekort en
d. hij uiterlijk binnen 6 maanden na de verhuizing een verzoek voor tegemoetkoming heeft ingediend.
2a. De werknemer heeft aanspraak op de tegemoetkoming indien de in het eerste lid bedoelde verhuizing plaatsvindt binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf het moment van indiensttreding dan wel overplaatsing.
2b. De aanspraak op een tegemoetkoming geldt twee jaar als de werknemer is benoemd of aangesteld in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
3. De tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt slechts éénmaal in de vijf jaren verleend, tenzij de verhuizing verband houdt met een overplaatsing door de werkgever en de overplaatsing niet aan schuld of toedoen van de werknemer is te wijten.
(…)”
3.2. De Raad stelt vast dat appellante door de tijdelijke aanstelling op proef, die van 1 oktober 2008 tot 1 augustus 2009 duurde, nog geen aanspraak verkreeg op een eventuele tegemoetkoming in verhuiskosten, aangezien dat nog geen aanstelling voor tenminste één jaar betrof, zoals vereist volgens artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de regeling. De Raad kan niet inzien, waarom de verhuisbeweging die appellante - gedwongen door persoonlijke omstandigheden - in december 2008 maakte, van invloed zou zijn op de aanspraak op een tegemoetkoming, die pas met ingang van 1 augustus 2009 ontstond als gevolg van appellantes aanstelling voor onbepaalde tijd. Dat zou anders kunnen zijn indien appellante uitsluitend met het oogmerk om in de toekomst een tegemoetkoming in de verhuiskosten te ontvangen, een verhuizing naar Hoofddorp zou hebben geënsceneerd, maar daarvan is niets gebleken. De Raad merkt hierbij nog op, dat de noodzaak van de verhuizing omstreeks kerst 2008 door Primo niet is betwist.
3.3. De Raad volgt Primo niet in zijn stelling dat artikel 7.1 van de regeling geen betrekking kan hebben op een noodgedwongen tijdelijke tussenstop als hier aan de orde. Appellante heeft er terecht op gewezen dat het derde lid van artikel 7.1 juist rekening houdt met de situatie dat een werknemer tussentijds eerst op meer dan twintig kilometer afstand van de plaats van tewerkstelling gaat wonen en vervolgens weer binnen twintig kilometer afstand gaat wonen.
3.4. Uit artikel 7.1 van de regeling volgt verder dat om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, is vereist dat sprake is van een daadwerkelijke verhuizing ten behoeve van de uitoefening van de functie. Op grond van hetgeen appellante ter zitting van de Raad heeft verklaard over de verhuizing van Hoofddorp naar Schiedam, acht de Raad aannemelijk dat appellante bij haar zuster in Hoofddorp over een - zij het onzelfstandige - woonruimte en over eigen meubilair heeft beschikt, en dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een verhuizing van dat meubilair naar haar nieuwe woning in Schiedam. Voor de Raad staat ook vast dat de verhuizing heeft plaatsgevonden met geen ander doel dan het vergemakkelijken van de uitoefening van haar functie. Verder is voldaan aan de voorwaarde dat de verhuizing heeft plaatsgevonden binnen een termijn van drie jaar na indiensttreding. Daarmee is voldaan aan alle voorwaarden voor inwilliging van de aanvraag. Primo had de aanvraag dan ook niet mogen afwijzen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 23 november 2009 vernietigen wegens strijd met artikel 7.1 van de regeling. Gelet op de omstandigheid dat zich onder de gedingstukken geen specificatie bevindt van de door Primo verschuldigde tegemoetkoming, ziet de Raad geen geschikte wijze van finale geschilbeslechting binnen zijn bereik. De Raad zal Primo dan ook opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit van 24 september 2009 met inachtneming van deze uitspraak.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding Primo op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg tot een bedrag van € 437,- en in hoger beroep tot een bedrag van € 874,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 23 november 2009;
Draagt Primo op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt Primo in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
€ 1.311,-;
Bepaalt dat Primo aan appellante het door haar betaalde griffierecht van in totaal € 374,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K.J. Kraan en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2012.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) M.C. Nijholt.
HD