ECLI:NL:CRVB:2012:BV2027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6691 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een WGA-uitkering en geschiktheid van functies op basis van functionele mogelijkheden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is ingetrokken. De intrekking vond plaats na een herbeoordeling waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant werd vastgesteld op minder dan 35%. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van de appellant tegen deze intrekking ongegrond. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.M. Pommé, heeft hoger beroep ingesteld en herhaalt de gronden die hij eerder heeft aangevoerd, met een focus op de psychische componenten van zijn situatie en de beoordeling daarvan door de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functionele mogelijkheden van de appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet zijn onderschat. De Raad verwijst naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de psychotherapeut, waaruit blijkt dat de appellant geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die zijn psychische klachten onderbouwen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat de functies die aan de appellant zijn voorgelegd, gezien zijn belastbaarheid, geschikt zijn te achten. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

10/6691 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 oktober 2010, 09/2115 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M. Pommé, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2011.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Pommé.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 28 juli 2009 heeft het Uwv deze uitkering ingetrokken per 28 september 2009, nadat bij een herbeoordeling de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op minder dan 35%.
2. Bij het (bestreden) besluit van 27 oktober 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juli 2009 ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ondanks dat het Uwv geen informatie heeft opgevraagd met betrekking tot de somatische klachten van appellant is het onderzoek volledig en zorgvuldig. De bezwaarverzekeringsarts heeft het rapport van psychotherapeut drs. A.G. Wolters van 9 oktober 2009 bij zijn beoordeling betrokken, doch hierin geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen op persoonlijk of sociaal functioneren aan te nemen. Het behandelplan was gericht op ondersteuning in het hanteerbaar maken/houden van appellants klachten en om appellant uit zijn isolement te halen. Bepalend voor het vaststellen van de mate van arbeids(on)geschiktheid zijn evenwel de geconstateerde beperkingen en de nog aanwezige mogelijkheden. Ten aanzien van die beperkingen is de rechtbank niet gebleken dat bepaalde, essentiële, aspecten niet in de beoordeling zouden zijn betrokken. De rechtbank verwijst naar de aanvullende rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 5 januari 2010. De beschikbare medische gegevens bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de functionele mogelijkheden van appellant die zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 oktober 2009 door de (bezwaar)verzekeringsarts zijn overschat.
3.2. Ten aanzien van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heeft de rechtbank vastgesteld dat in de functies signaleringen van de functionele mogelijkheden van appellant voorkomen, maar dat bezwaararbeidsdeskundige Habets in zijn rapporten van 23 oktober 2009 en 11 januari 2010 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de functies desondanks geschikt zijn te achten.
4. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Hij herhaalt de gronden die hij heeft aangevoerd in bezwaar en beroep, maar het gaat voornamelijk om de psychische componenten en de wijze waarop daarover is geoordeeld. Appellant wijst op de problemen van de aangezichtsverlamming, de depressieve stemming, de problemen met de botsing van culturen en het door psychotherapeut Wolters genoemde risico van verergering van de depressieve klachten bij een confrontatie met een frustrerend re-integratietraject. Daarnaast is in de FML onvoldoende rekening gehouden met de door Wolters aangegeven geheugen- en concentratieproblemen. De rechtbank heeft ten onrechte geen deskundige benoemd. Appellant heeft daarnaast een brief van orthopedisch chirurg drs. W. Beertma van 24 februari 2011 overgelegd.
5.1. De Raad komt tot de volgende overweging.
5.2. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad stelt zich achter het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die door haar aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd. Daar voegt hij nog het volgende aan toe.
5.3. Volgens het rapport van Wolters van 9 oktober 2009 is appellant sinds juni 2009 onder behandeling. Er is volgens Wolters geen sprake van een Post Traumatisch Stress Syndroom in engere zin maar de persoonlijkheidsstructuur heeft kenmerken van een getraumatiseerd verleden. De diagnose van Wolters op AS I is een aanpassingsstoornis met depressieve stemming en acculturatieprobleem. De Raad verwijst evenals de rechtbank naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Bruintjes van 5 januari 2010. Er zijn in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd door appellant met betrekking tot zijn psychische klachten. Ter zitting bij de Raad is daarnaast gebleken dat appellant zich na zijn verhuizing naar [woonplaats] niet onder behandeling heeft gesteld met betrekking tot zijn psychische klachten.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat ten aanzien van de beperkingen niet gebleken is dat bepaalde, essentiële, aspecten niet in de beoordeling zouden zijn betrokken. De door appellant herhaalde geheugen- en concentratieproblemen zijn volgens het rapport van Wolters door appellant zelf aangegeven klachten en zijn door Wolters niet als medisch objectiveerbare klachten vastgesteld. Er is dan ook geen sprake van een discrepantie op dit punt tussen de bevindingen van Wolters en de waarneming van de bezwaarverzekeringsarts tijdens de hoorzitting en de beschouwing in de rapportage van
5 januari 2010. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. De rapportage van Wolters en de onderzoeksbevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts geven hier onvoldoende aanleiding voor.
5.4. Bezwaarverzekeringsarts Bruintjes heeft op 16 maart 2011 een reactie gegeven op de medische informatie van orthopedisch chirurg Beertma. Het advies dat Beertma heeft gegeven in zijn rapport ligt volgens de bezwaarverzekeringsarts in lijn met de belastbaarheid van de knie zoals is vastgelegd in de FML, zodat er geen aanleiding bestaat om de FML op dit punt te wijzigen. Ter zitting van de Raad is bovendien gebleken dat de behandelend specialist van mening is dat er geen (verdere) schade aan de knieën wordt opgelopen mits er gebruik wordt gemaakt van kniebeschermers. De Raad verwijst naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 11 januari 2010 waaruit blijkt dat bij de functie samensteller kunststof en rubberindustrie kniebeschermers worden verstrekt.
5.5. De Raad is - gelet op hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.4 - van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functionele mogelijkheden in de FML niet zijn onderschat en dat de functies, gegeven de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, voor hem geschikt zijn te achten. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep slaagt niet.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2012.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) K.E. Haan.
JL