[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 10 augustus 2009, 09/19 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2012
Namens appellante heeft mr. L.J. van der Veen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft het Uwv nadere arbeidskundige stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde mr. Van der Veen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
De Raad heeft het onderzoek heropend, teneinde appellante in de gelegenheid te stellen de resultaten van een psychiatrisch onderzoek te overleggen.
Appellante heeft de Raad, onder toezending van enkele nadere stukken, bericht dat zij ervan afziet de onderzoeksresultaten toe te sturen. Het Uwv heeft hierop een verzekeringsgeneeskundig rapport ingebracht.
Aan partijen is medegedeeld dat de meervoudige kamer van de Raad de zaak heeft verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
2.2. Bij besluit van 4 december 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, zijn besluit van 23 juli 2008 gehandhaafd waarbij appellante een Wajong-uitkering is geweigerd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd waarom de klachten van appellante geen aanleiding geven om verdergaande beperkingen aan te nemen dan reeds in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn neergelegd. Uit hetgeen door appellante is aangevoerd heeft de rechtbank evenmin kunnen opmaken dat de bezwaarverzekeringsarts tot een onjuiste beoordeling is gekomen, dan wel dat dit medisch oordeel op onzorgvuldige wijze tot stand zou zijn gekomen. Naar haar oordeel moet de FML dan ook worden gezien als een reële weergave van appellantes beperkingen op de datum in geding.
4. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het Uwv haar beperkingen niet op juiste wijze heeft vastgesteld en dat zij niet geschikt is om de haar voorgehouden functies te verrichten.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking tot haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten.
5.2. De rechtbank heeft de gronden afdoende besproken en zij heeft op juiste wijze gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank het voegt daaraan het volgende toe.
5.3. De in hoger beroep overgelegde stukken heeft de Raad evenmin doen twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De Raad onderschrijft het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts, zoals neergelegd in het rapport van 20 september 2011, dat vorenbedoelde stukken geen nieuwe medische gezichtpunten bevatten die nopen tot verscherping van de FML.
5.4. Het hoger beroep slaagt mitsdien niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2012.