[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2010, 09/584 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 januari 2012
Namens appellante heeft mr. U.J. van der Veldt, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij was gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts R.H.J. van Glabbeek van 23 november 2010.
Bij brief van 11 oktober 2011 zijn namens appellante nadere medische gegevens toegezonden, waarop door het Uwv door middel van een rapport van bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek van 17 oktober 2011 is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
1.1. Appellante is op 6 april 2002 wegens een aortadissectie uitgevallen voor haar werkzaamheden als verpleeghulp.
1.2. Bij besluit van 3 september 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar de klasse 80 tot 100%, met ingang van 4 november 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 25 februari 2009 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep van belang - het beroep tegen het besluit van 25 februari 2009 (het bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding aan appellante van griffierecht en proceskosten.
2.2. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts onzorgvuldig of onvolledig is geweest. Bij de beoordeling van de medische situatie is ook, maar niet uitsluitend, de informatie van de behandelend cardio-thoracaal chirurg betrokken, zodat de rechtbank appellante niet heeft gevolgd in haar stelling dat deze chirurg de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante heeft bepaald. Voorts heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 februari 2009. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd waarom er niet langer reden is voor een urenbeperking, dat in de FML voldoende beperkingen zijn opgenomen waardoor hevige krachtsinspanningen en stress zoveel mogelijk worden vermeden en dat ook met de overige beperkingen in voldoende mate is aangesloten bij de gestelde diagnose en het klinische beeld van appellante. De rechtbank heeft appellante evenmin gevolgd in haar standpunt dat het Uwv niet tot verschillende beoordelingen van haar mate van arbeidsongeschiktheid kunnen komen, omdat haar medische conditie de afgelopen zes-en-een-half jaar geen wezenlijke wijziging zou hebben ondergaan. Naar het oordeel van de rechtbank staat iedere (her)beoordeling op zich. Dat in 2003 de conclusie was dat appellante niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte is niet doorslaggevend voor de uitkomst van de onderhavige (her)beoordeling. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat uit een bij appellante tussen oktober 2008 en februari 2009 afgenomen belastingstest naar voren komt dat de medische conditie van appellante vooruit is gegaan. De rechtbank heeft appellante ook niet gevolgd in haar standpunt dat zij gelet op haar psychische toestand en het in verband daarmee gebruikte antidepressivum meer beperkt is te achten in haar persoonlijk functioneren en ook niet mag worden blootgesteld aan geluids- en trillingsbelasting, nu appellante geen objectieve medische gegevens ter onderbouwing van dat standpunt heeft aangedragen. Ten slotte acht de rechtbank voldoende toegelicht door de bezwaarverzekeringsarts dat er geen aanleiding bestaat om vanwege de bijwerkingen van het gebruik van de voorgeschreven medicatie extra beperkingen in de FML op te nemen.
2.3. De rechtbank heeft zich ook kunnen stellen achter de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de drie bij het bestreden besluit in aanmerking genomen functies de voor appellante toegestane belastbaarheid niet overschrijden en ook anderszins passend zijn.
3. In hoger beroep heeft appellante - kort samengevat - staande gehouden dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte zijn conclusies heeft laten afhangen van een attest van de behandelend cardio-thoracaal chirurg. Ook overigens is volgens appellante geen sprake van een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. Appellante acht zich meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Volgens haar heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de medische grondslag van het bestreden besluit houdbaar is. Appellante heeft verder gewezen op haar psychische situatie, het gebruik van de in verband daarmee voorgeschreven medicatie en de bijwerkingen daarvan. Ten slotte heeft appellante gepersisteerd bij het door haar gestelde omtrent de voor haar geschikt geachte functies. Zij kan zich niet verenigen met hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen.
4.1. De Raad stelt vast dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd in wezen een herhaling is van de al in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden. De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel waartoe de rechtbank met betrekking tot die gronden is gekomen, zoals één en ander samengevat is weergegeven in overweging 2.2 van deze uitspraak van de Raad.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep door appellante is gesteld, voegt de Raad daar nog aan toe dat de bezwaarverzekeringsartsen Van Glabbeek en Koek in de hiervoor in rubriek I vermelde rapporten uitvoerig - en naar het oordeel van de Raad: overtuigend - uiteen hebben gezet, hoe de informatie van de cardio-thoracaal chirurg dr. M.A.A.M. Scheepens van 17 juli 2008 is beoordeeld en gewogen en waarom de in hoger beroep ingediende nadere medische informatie niet leidt tot een ander standpunt met betrekking tot de beperkingen en functionele mogelijkheden van appellante per 4 november 2008.
4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige afdoende heeft gemotiveerd dat appellante in staat moet worden geacht de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad is van oordeel dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak de tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit aangevoerde gronden juist heeft weergegeven en uitvoerig gemotiveerd waarom deze niet slagen. De enkele volharding bij het eerder daarover door appellante gestelde volstaat dan niet om deze grond doeltreffend te laten zijn.
4.4. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen en als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2012.
(get.) M.A. van Amerongen.