ECLI:NL:CRVB:2012:BV1986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3953 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van openstaande vorderingen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek om kwijtschelding van openstaande vorderingen is afgewezen. Appellante ontving tot 1 januari 2002 bijstand, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft in eerdere besluiten vastgesteld dat appellante onterecht bijstand heeft ontvangen over verschillende periodes, omdat zij haar inkomsten uit arbeid niet heeft gemeld. Het College heeft op 19 oktober 2010 het verzoek om kwijtschelding afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de beleidsvoorwaarden voor kwijtschelding, zoals neergelegd in artikel 6.3 van de Beleidsregels inkomensvoorziening WWB, IOAW, IOAZ en WWIK. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en vastgesteld dat appellante herhaaldelijk haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het College in overeenstemming met de Beleidsregels heeft gehandeld en dat de uitleg van artikel 6.3, vierde lid, door het College niet onaanvaardbaar is. Het hoger beroep van appellante slaagt niet, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/3953 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2011, 11/515 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2011. Voor appellante is verschenen mr. Kramer. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft tot 1 januari 2002 bijstand ontvangen.
1.2.1. Bij besluit van 27 februari 2004 heeft het College de bijstand van appellante over de periode van 6 januari 2001 tot en met 31 december 2001 herzien en de over deze periode ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag groot € 3.526,09 van haar teruggevorderd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellante inkomsten uit arbeid en een sociale uitkering heeft ontvangen en hiervan geen melding gemaakt heeft bij het College.
1.2.2. Het College heeft het verzoek om terug te komen van het besluit van 27 februari 2004 afgewezen. Die afwijzing is bij de uitspraak van de Raad van 1 september 2009, LJN BJ7875, in stand gebleven.
1.3. Bij besluit van 11 maart 2004 heeft het College, kort gezegd, de bijstand van appellante herzien en een bedrag van € 491,90 aan ten onrechte gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd op de grond dat appellante de door haar genoten inkomsten uit arbeid over de periode van 1 november 1999 tot 19 november 1999 en van 1 april 2001 en van 31 mei 2001 niet heeft opgegeven aan het College. Het College heeft dit besluit bij besluit van 12 januari 2006 gewijzigd in die zin dat de terugvordering is beperkt tot de periode van 1 november 1999 tot 19 november 1999 en het terugvorderingsbedrag is gewijzigd in € 299,40. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.4. Appellante heeft het College op 30 september 2010 verzocht om kwijtschelding van de openstaande vorderingen.
1.5. Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het College dit verzoek afgewezen op de grond dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor kwijtschelding, zoals neergelegd in artikel 6.3 van de Beleidsregels inkomensvoorziening WWB, IOAW, IOAZ en WWIK (hierna: de Beleidsregels). Kwijtschelding is niet mogelijk indien bij herhaling een vordering is ontstaan wegens het niet nakomen van de inlichtingenverplichting.
1.6. Bij besluit van 16 december 2010 heeft het College het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Volgens het College heeft appellante nagelaten haar inkomsten bij twee verschillende werkgevers over verschillende perioden door te geven. Het betreft de inkomsten uit de dienstbetrekking bij [naam B.V.] N.V. over de periode van 1 november 1999 tot 19 november 1999 en de inkomsten bij de Stichting Kinderopvang [naam] over de periode van 1 april 2001 tot en met 31 mei 2001, zodat sprake is van het meer dan één keer schenden van de inlichtingenverplichting.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante dient artikel 6.3, vierde lid, van de Beleidsregels zo gelezen te worden dat voor de vraag of sprake is van recidive bepalend is het moment waarop het terugvorderingsbesluit is genomen. Hoewel het College twee aparte besluiten tot terugvordering heeft genomen, had het College de terugvorderingen als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting in één besluit aan haar bekend kunnen maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 6.3, eerste lid van de Beleidsregels stelt het College zich onder meer tot doel om de teruggevorderde uitkering optimaal in te vorderen, voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet. In het tweede lid van dat artikel zijn situaties beschreven waarin het College kan besluiten van gehele of gedeeltelijke invordering af te zien. In artikel 6.3, vierde lid, van de Beleidsregels is bepaald dat het College niet van (verdere) invordering afziet indien de terugvordering meer dan één keer het gevolg is van niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
Volgens het College is met het “meer dan één keer” bedoeld dat het moet gaan om verschillende, van elkaar te onderscheiden periodes. Dat is hier het geval, ook indien de twee terugvorderingen in één besluit waren opgenomen.
4.2. De Raad acht de door het College aan artikel 6:3, vierde lid, van de Beleidsregels gegeven uitleg niet onaanvaardbaar en is dan ook, met de rechtbank, van oordeel dat het College heeft gehandeld in overeenstemming met de Beleidsregels. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad voorts geen grond voor het oordeel dat het College met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van de Beleidsregels had moeten afwijken.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5.De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD