T U S S E N U I T S P R A A K
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 20 januari 2010, 09/340 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 januari 2012
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 22 april 2011 een tussenuitspraak, LJN BQ2298, gedaan.
Vervolgens heeft het Uwv bij brief van 30 mei 2011 een rapport van bezwaarverzekeringsarts M. Bakker van 25 mei 2011 ingediend.
Hierop heeft appellante haar standpunt nader uiteengezet bij brief van 2 juli 2011.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming. Hieraan voegt hij het volgende toe.
2.1. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv nader medisch (dossier)onderzoek laten verrichten door bezwaarverzekeringsarts Bakker. In navolging van de in het hiervoor in rubriek I van deze uitspraak vermeld rapport door Bakker getrokken conclusie heeft het Uwv in zijn brief van 30 mei 2011 zijn standpunt over de belastbaarheid van appellante op 22 februari 2007 gehandhaafd.
2.2. Appellante meent dat het Uwv niet is geslaagd in de opdracht van de tussenuitspraak van de Raad.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Naar het oordeel van de Raad neemt het nadere rapport van bezwaarverzekeringsarts Bakker van 25 mei 2011, gelezen in samenhang met de rapporten van verzekeringsarts S. Ramkisoen van 17 november 2006, van bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans van 8 en 9 oktober 2007 en van haar rapporten van 20 maart 2009 en 27 juli 2009, niet genoegzaam weg de in 3.4 van de tussenuitspraak verwoorde conclusie dat de medische grondslag voor het vaststellen van de belastbaarheid van appellante voor zover die betrekking heeft op haar persoonlijk functioneren op 22 februari 2007 onvoldoende is gemotiveerd. De Raad is er niet van overtuigd geraakt dat, uitsluitend op basis van een onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts Hofmans op 8 oktober 2007 aan de hand van de bevindingen op dat moment, valt vast te stellen dat de belastbaarheid van appellante ten aanzien van haar persoonlijk functioneren in vergelijking tot 13 februari 2007 ook reeds op 22 februari 2007 zodanig verbeterd was dat de tot dan toe eerder in rubriek I van de Functionele Mogelijkheden Lijst weergegeven beperkingen konden worden geschrapt.
3.2. Uit 3.1 vloeit voort dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De Raad zal de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 23 maart 2009 ongegrond is verklaard, vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen wordt het beroep van appellante tegen het besluit van 23 maart 2009 gegrond verklaard.
3.3 In zijn tussenuitspraak heeft de Raad reeds overwogen dat in het voorliggende geval de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel leent dan door het betrokken bestuursorgaan. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv andermaal op te dragen het in 3.1 aangeduide gebrek te herstellen en een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de WAO-uitkering van appellante per 22 februari 2007.
3.4. De Raad overweegt dat deze uitspraak niet impliceert dat het het Uwv niet zou vrijstaan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 8 oktober 2007 (de datum van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts) opnieuw vast te stellen en eventueel de WAO-uitkering van appellante, met inachtneming van een uitlooptermijn, te herzien. Indien het Uwv daartoe wil overgaan, kan het geschil tussen partijen eerst definitief worden beslecht indien het Uwv in het kader van het voldoen aan de in 3.3 vermelde opdracht ook een besluit neemt over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante naar aanleiding van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts op 8 oktober 2007.
3.5. Uit het hiervoor in 3.1 tot en met 3.4 gestelde vloeit voort dat het Uwv opnieuw dient te beslissen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 december 2007 en daarbij - in hetzelfde besluit - tevens een besluit dient te nemen over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante naar aanleiding van het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts op 8 oktober 2007.
De Centrale Raad van Beroep,
Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2012.