ECLI:NL:CRVB:2012:BV1802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5511 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijstand door appellante. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, waardoor zij niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat de uitzonderingsbepaling van artikel 16, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) niet van toepassing was, aangezien appellante niet voldeed aan de voorwaarden om als rechthebbende te worden aangemerkt. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante had aangevoerd dat er buitenwettelijk begunstigend beleid was van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, maar de Raad vond hier geen bewijs voor. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van griffier J. van Dam.

Uitspraak

10/5511 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2010, 09/3268 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wijling. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 8 april 2009 heeft het College de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante van 25 maart 2009 afgewezen.
1.2. Bij besluit van 3 september 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 8 april 2009 ongegrond verklaard. Het College stelt zich hierbij op het standpunt dat appellante gehuwd is met [K.] (hierna: K.) met wie zij gezamenlijk hoofdverblijf heeft op het adres [adres] te Rotterdam. Gelet op het bepaalde in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, en artikel 18, eerste en vierde lid van de WWB kan appellante derhalve niet aangemerkt worden als zelfstandig subject van bijstand. Bijstandsverlening met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB is niet aan de orde omdat appellante niet ingevolge artikel 13 van de WWB is uitgesloten van het recht op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 september 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd, samengevat, dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan artikel 16, eerste lid, van de WWB en dat het College buitenwettelijk begunstigd beleid voert, op grond waarvan bijstandsverlening in het geval van appellante tot de mogelijkheden behoorde.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat appellante ten tijde in geding geen recht op bijstand had, omdat zij niet duurzaam gescheiden leefde in de zin van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB en zij dus geen zelfstandig subject voor bijstand was.
4.2. Artikel 16, eerste lid, van de WWB bevat de mogelijkheid om bijstand te verlenen aan personen die niet behoren tot de kring van rechthebbenden als omschreven in paragraaf 2.2, indien daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Met de rechtbank en het College is de Raad van oordeel dat appellante niet is uitgesloten van deze kring van rechthebbenden. Aan betrokkene is bijstand geweigerd om andere redenen, namelijk omdat zij niet duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot zodat zij niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden aangemerkt. Daarop ziet de uitzonderingsbepaling van artikel 16, eerste lid, van de WWB niet. De Raad verwijst in dit verband naar de, ook door het College genoemde, uitspraken van de Raad van 11 maart 2008, LJN BC7071, en 30 december 2008, LJN BH0396, en verder naar zijn uitspraak van 5 augustus 2008, LJN BD9631.
4.3. Anders dan door appellante is aangevoerd is de Raad niet gebleken van buitenwettelijk begunstigend beleid van het College op grond waarvan appellante in de gegeven omstandigheden recht op bijstand kan doen gelden.
4.4. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5. Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, is voor een veroordeling tot schadevergoeding geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellante dient daarom te worden afgewezen.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2012.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) J. van Dam.
KR