[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 oktober 2010, 09/5913 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 januari 2012
Namens appellant heeft mr. A. Simsek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. M.A.M.M. Verspagen, kantoorgenoot van de gemachtigde van appellant, en zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als [naam functie] gedurende 36 uur per week bij de gemeente Amsterdam. Hij meldde zich ziek met ingang van 6 maart 1996 in verband met psychische en fysieke klachten. Na het doorlopen van de wettelijke wachtperiode van - toen - 52 weken is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering conform de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, welke uitkering in mei 2000 werd herzien naar de klasse 65 tot 80%. Op 7 november 2008 heeft verzekeringsarts
M.C. Wijnen in het kader van een herbeoordeling een medisch onderzoek verricht en de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van dezelfde datum. Aansluitend heeft arbeidsdeskundige R.H.M. Andersen functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht. Op grond van een vergelijking tussen het voor appellant geldende maatmaninkomen en de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste loonwaarde is het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 52,34%. Bij besluit van 2 maart 2009 is de
WAO-uitkering van appellant met ingang van 3 mei 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2. In bezwaar is namens appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de door hem ondervonden beperkingen. Naast psychische klachten is melding gemaakt van vermoeidheid, lever- en schildklierproblematiek en peesklachten. Ter onderbouwing van dat standpunt is een verslag van appellant en informatie van de appellant behandelende sector overgelegd. Het betreft een brief van reumatoloog M.F. van Lieshout-Zuidema van 1 april 2009, een brief van huisarts C.A.L. van der Kluit-Dijken van 3 juli 2009, alsmede een verslag van een bezoek van appellant aan de afdeling Spoedeisende Hulp van het Antoniusziekenhuis Sneek van 27 juni 2009. Bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst heeft na de hoorzitting op 13 augustus 2009 desgevraagd aanvullende informatie ontvangen van cardioloog P.L. van Haelst van 3 augustus 2009 en van de huisarts van 7 september 2009, waarna hij in zijn rapport van 2 oktober 2009 heeft geconcludeerd dat de functionele mogelijkheden van appellant met de FML van 7 november 2008 niet kennelijk worden overschat. Na onderzoek door bezwaararbeidsdeskundige L. Lind in oktober 2009, die de geschiktheid voor de voorgehouden functies heeft bevestigd en de bij de functies voorkomende signaleringen aanvullend heeft toegelicht, is het bezwaar bij besluit van 19 oktober 2009 (verder: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. In beroep tegen het bestreden besluit is, naast een herhaling van de gronden van bezwaar, aangevoerd dat het Uwv ten onrechte een eerder aangenomen urenbeperking heeft laten vallen. Voorts zijn onderzoeksgegevens met een algemeen karakter met betrekking tot de Bijlmerramp overgelegd, waaruit naar de mening van appellant blijkt dat bij veel mensen die toen als hulpverlener hebben gewerkt psychische klachten zoals PTSS zijn ontstaan. Verder zijn onder meer brieven van internist G.H. Wattel-Louis van 20 januari 2010, 17 maart 2010 en 26 april 2010 in geding gebracht. In rapporten van
16 maart 2010 en 10 juni 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts op de overgelegde informatie gereageerd.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het Uwv volledig en voldoende zorgvuldig geacht en ook de arbeidskundige beoordeling door het Uwv onderschreven.
5. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak is herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij appellant bestaande beperkingen. Voorts is namens appellant aangevoerd dat een urenbeperking aangewezen is vanwege de vermoeidheidsklachten. In dit kader is er op gewezen dat deze niet alleen verband kunnen houden met de leverstoornissen, die zijn gediagnosticeerd als Non-Alcoholische Steatosis Hepatitis (NASH), maar mogelijk gevolg zijn van de combinatie van medische aandoeningen. Verder is informatie van psychiater R.J.C. de Weme van 15 maart 2011 overgelegd, die als diagnose vermeldt een chronische PTSS en een ernstige, recidiverende depressieve stoornis. Voorts is namens appellant een brief van psycholoog J. Jonkers van 16 november 2011 in geding gebracht, waaruit blijkt dat appellant sinds februari 2010 bij haar onder behandeling is. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 6 april 2011 en 23 november 2011 op beide rapporten gereageerd.
6.1. De Raad oordeelt als volgt.
6.2. Onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting stelt de Raad vast dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de medische grondslag van het bestreden besluit, zodat de Raad zijn oordeel hiertoe zal beperken.
6.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek van het Uwv volledig is geweest en op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De Raad overweegt dat de verzekeringsarts naast dossieronderzoek een medisch onderzoek heeft verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant op de hoorzitting gezien en na afloop daarvan een aanvullend medisch onderzoek verricht. Ten aanzien van de psychische problematiek stelt de Raad vast dat appellant reeds vanaf 1996 beperkingen heeft ondervonden in verband met psychische klachten. Het Uwv heeft ter zake ook beperkingen aangenomen in de categorie persoonlijk- en sociaal functioneren. In de in overweging 5 vermelde medische informatie van psychiater De Weme ziet de Raad geen aanleiding om de beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts in diens rapport van 6 april 2011, dat de informatie van De Weme geen ander licht op de beoordeling werpt, nu daaruit niet duidelijk wordt wanneer de daarin beschreven problematiek is ontstaan en met ingang van wanneer appellant bij De Weme in behandeling is gekomen. Wat betreft de brief van psycholoog Jonkers overweegt de Raad dat hieruit blijkt dat appellant daar sinds februari 2010 een bijzondere behandeling - Emdr - ondergaat voor de als PTSS geduide klachten. De Raad ziet hierin geen aanleiding de door het Uwv voor de datum in geding vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden, aangezien appellant ruim na die datum met deze behandeling is gestart. Ten aanzien van de leverproblematiek overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts op 10 juni 2010 heeft aangegeven dat de diagnose NASH een beschrijvende diagnose is. Of de leverstoornis aanleiding is voor het aannemen van een urenbeperking in verband met vermoeidheidsklachten hangt volgens de bezwaarverzekeringsarts af van de ernst van de stoornis. Aangezien bloedonderzoek heeft uitgewezen dat sprake is van lichte functiestoornissen heeft de bezwaarverzekeringsarts in die informatie geen aanleiding gezien de beoordeling onjuist te achten, dan wel een urenbeperking aan te nemen. De Raad ziet geen aanleiding het Uwv hierin niet te volgen en heeft ook overigens in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden om aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv te twijfelen.
6.4. De overwegingen 6.2 en 6.3 leiden de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2012.