ECLI:NL:CRVB:2012:BV1312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6803 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag van een ambtenaar wegens verduistering van marktgelden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die als marktmeester werkzaam was en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar. Appellant werd verweten dat hij contante betalingen van marktgelden niet had afgedragen aan de gemeentekas. Het college van burgemeester en wethouders had op basis van vermoedens en een onderzoek besloten tot strafontslag van appellant. De rechtbank Middelburg verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verklaringen van appellant niet geloofwaardig waren. Het college had voldoende bewijs geleverd dat appellant een aanzienlijk bedrag aan marktgeld, dat hij van marktkoopman [A.] had ontvangen, niet had afgedragen. Appellant had aanvankelijk zijn verweten gedragingen erkend, maar later ontkend, wat leidde tot twijfels over zijn betrouwbaarheid. De Raad concludeerde dat de opgelegde straf niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim, vooral gezien de voorbeeldfunctie van appellant als opsporingsambtenaar.

Daarnaast werd het gelijkheidsbeginsel niet geschonden, omdat het gedrag van een collega die appellant had gevraagd om contante inning van marktgelden niet op één lijn kon worden gesteld met de verduistering door appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 januari 2012.

Uitspraak

10/6803 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 november 2010, 09/310 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van [naam college] (college)
Datum uitspraak: 19 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kerkvoorden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.S. van Loon, advocaat, en [B.], [H.] en [P.], allen werkzaam bij de gemeente [naam gemeente].
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant was werkzaam als marktmeester. In die functie was hij tevens buitengewoon opsporingsambtenaar. Begin augustus 2008 kreeg het college het vermoeden dat appellant aan hem gedane contante betalingen van marktgelden niet in de gemeentekas had gestort. Op 7 augustus 2008 is daarover met appellant gesproken en is hem de toegang ontzegd tot de kantoren, werkplaatsen en andere werkterreinen van de gemeente. Ook is appellant geschorst. Na onderzoek heeft het college aangifte van verduistering tegen appellant gedaan en is hem het voornemen kenbaar gemaakt tot verlening van strafontslag.
1.2. Bij besluit van 16 september 2008 is aan appellant strafontslag verleend met ingang van 17 september 2008. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 10 maart 2009 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
4. Appellant wordt verweten dat het geld, dat hij in 2008 heeft ontvangen van marktkoopman [A.], niet heeft afgedragen aan de gemeentekas. Het betreft een bedrag van in ieder geval € 950,-, waarvan slechts is afgedragen € 150,-. Bij de vaststelling van die bedragen heeft het college zich gebaseerd op een drietal door [A.] overgelegde bonnetjes waaruit zijn betalingen aan appellant blijken en een overzicht van 7 augustus 2008 waarin een vijftal betalingen van in totaal € 550,- staan vermeld en dat is ondertekend door [A.] en appellant.
4.1. Appellant, die inmiddels door de strafrechter is veroordeeld voor verduistering, heeft de hem verweten gedragingen aanvankelijk erkend en later ontkend, waarbij hij steeds wisselend heeft verklaard over de gang van zaken. Ter zitting van de Raad heeft appellant een nog weer andere verklaring over de gang van zaken gegeven. De Raad acht de verklaringen van appellant niet geloofwaardig en stelt vast dat het hem verweten gedrag, te weten het niet afdragen aan de gemeentekas van een aanzienlijk bedrag aan marktgeld, voldoende is aangetoond door het college.
4.2. Dat appellant niet de intentie had het geld niet af te dragen, zoals hij bij herhaling heeft gesteld, ziet de Raad niet bevestigd in zijn gedrag. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij het geld niet apart hield, maar na ontvangst bij zijn eigen geld in zijn portemonnee stopte en ook geen deugdelijke administratie bijhield van door hem ontvangen geld. De Raad stelt verder vast dat appellant zijn gedrag kan worden verweten, ondanks het feit dat hij in de van belang zijnde periode geplaagd werd door ziekte (doofheid). Dat appellant door een collega is gevraagd om tot contante inning van het marktgeld over te gaan doet ook niet af aan de verwijtbaarheid. Hem is niet verzocht of opgedragen dat geld vervolgens achter te houden.
4.3. De opgelegde straf is niet onevenredig aan de ernst van dit plichtsverzuim. Het college mocht de omstandigheid dat appellant tevens opsporingsambtenaar is en aldus een voorbeeldfunctie heeft verzwarend achten bij de bepaling van de strafmaat. Appellant heeft met zijn handelwijze het imago van de gemeente ernstige schade berokkend en het college heeft op goede gronden geoordeeld dat daaraan een groter gewicht toekomt dan aan het belang van appellant bij behoud van zijn baan.
4.4. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. De ambtenaar die appellant heeft verzocht de marktgelden contant te innen handelde weliswaar (ook) in strijd met de regels - en is daarvoor gestraft met een berisping - maar dat gedrag kan bezwaarlijk op één lijn worden gesteld met het zich verrijken ten kosten van de gemeente zoals appellant heeft gedaan.
5. De aangevallen uitspraak wordt dus bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2012.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) J. van Dam.
KR