[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 28 juli 2010, 09/8514 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk (ZH) (hierna: college)
Datum uitspraak: 5 januari 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2011. Appellant is verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Zwennis, juridisch adviseur en F.W.M. Nijp, werkzaam bij de gemeente Rijswijk.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 3 maart 2011, LJN BP8000. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was werkzaam als senior juridisch beleidsmedewerker bij de afdeling Bedrijfsbureau van de dienst Inwonerszaken van de gemeente Rijswijk en is na een reorganisatie in 2008 aangemerkt als herplaatsingskandidaat, in plaats van te worden geplaatst op een van de twee door hem geambieerde functies. Het bezwaar dat appellant had gemaakt tegen de besluiten om twee anderen (wel) te plaatsen op de geambieerde functies heeft het college niet-ontvankelijk verklaard. Een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage waarbij die niet-ontvankelijkverklaring werd vernietigd, omdat ten onrechte zou zijn aangenomen dat appellant geen belanghebbende was, heeft de Raad in zijn onder 1 genoemde uitspraak niet in stand gelaten.
1.2. De Raad overwoog daarbij dat een ambtenaar als appellant volgens vaste rechtspraak tegen een besluit tot benoeming van een ander slechts bezwaar kan maken of beroep kan instellen, indien en voor zover dat besluit geacht moet worden een afwijzing of weigering ten aanzien van hem te behelzen. Een zodanige afwijzing zag de Raad reeds vervat in het besluit appellant als herplaatsingskandidaat aan te wijzen (waartegen hij eveneens bezwaar had gemaakt) en daarom bestond geen reden zo’n afwijzing nogmaals te lezen in de plaatsingsbesluiten van twee anderen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaarde de Raad het beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring alsnog ongegrond.
1.3. Bij besluiten van 29 mei en 27 mei 2009 en 27 juli 2009 zijn bedoelde twee anderen bevorderd naar de bij hun - door appellant nog steeds geambieerde - functies behorende functieschaal. Het bezwaar van appellant tegen die besluiten is bij besluit van 27 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belanghebbende is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit besluit van 27 oktober 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij overwoog de rechtbank dat weliswaar een rechtstreeks belang van appellant is aangenomen bij de plaatsing van de twee anderen in door hem geambieerde functies, maar dat zo’n belang niet kan worden aangenomen bij hun bevordering naar de functionele schaal.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de besluiten ten aanzien van de twee anderen moeten worden gezien als definitieve plaatsingsbesluiten na proeftijd, in functies die hij nog steeds ambieert. Daarom is wel degelijk sprake van rechtsreeks belang van hem bij deze besluiten. Bovendien wenst appellant een inhoudelijke beoordeling van deze besluiten, omdat daarbij, zijns inziens, een integriteitskwestie speelt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat de besluiten van 29 mei 2009 en 27 juli 2009 zien op de bevordering van twee anderen naar de schaal die behoort bij de functie waarin zij bij besluiten van 14 juli 2008 reeds definitief waren geplaatst met een functionele proeftijd van één respectievelijk een half jaar. Niet valt in te zien op welke wijze het belang van appellant bij deze besluiten is betrokken, omdat daarin op geen enkele wijze een nieuwe afwijzing of weigering ten aanzien van hem valt te construeren. Het enkele feit dat appellant de juistheid van deze besluiten bestrijdt, om welke reden dan ook, is daarvoor onvoldoende. Zijn bezwaar is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft die niet-ontvankelijkverklaring terecht in stand gelaten.
4.2. Het hoger beroep treft geen doel, op de inhoudelijke gronden van appellant kan niet worden ingegaan en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en B.J. van de Griend en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2012.