ECLI:NL:CRVB:2012:BV0973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5080 AW-E
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar van een ambtenaar tegen de bevordering van anderen naar geambieerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 januari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bezwaar had gemaakt tegen de bevordering van twee andere ambtenaren naar functies die hij ook ambieerde. Het bezwaar van appellant was eerder door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij volgens hen geen belanghebbende was. De Raad oordeelde dat, hoewel appellant een rechtstreeks belang had bij de plaatsing van de twee anderen in de functies, dit belang niet gold voor hun bevordering naar de functionele schaal. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en stelde dat een ambtenaar alleen bezwaar kan maken tegen een benoeming van een ander als dit besluit een afwijzing of weigering ten aanzien van hem inhoudt. De Raad bevestigde dat het besluit om appellant als herplaatsingskandidaat aan te wijzen al een afwijzing inhield, waardoor er geen reden was om opnieuw een afwijzing te construeren in de plaatsingsbesluiten van de twee anderen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring terecht ongegrond verklaard. In hoger beroep stelde appellant dat de besluiten van de bevordering als definitieve plaatsingsbesluiten na proeftijd moesten worden gezien, maar de Raad oordeelde dat het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/5080 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 28 juli 2010, 09/8514 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk (ZH) (hierna: college)
Datum uitspraak: 5 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2011. Appellant is verschenen en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Zwennis, juridisch adviseur en F.W.M. Nijp, werkzaam bij de gemeente Rijswijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 3 maart 2011, LJN BP8000. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was werkzaam als senior juridisch beleidsmedewerker bij de afdeling Bedrijfsbureau van de dienst Inwonerszaken van de gemeente Rijswijk en is na een reorganisatie in 2008 aangemerkt als herplaatsingskandidaat, in plaats van te worden geplaatst op een van de twee door hem geambieerde functies. Het bezwaar dat appellant had gemaakt tegen de besluiten om twee anderen (wel) te plaatsen op de geambieerde functies heeft het college niet-ontvankelijk verklaard. Een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage waarbij die niet-ontvankelijkverklaring werd vernietigd, omdat ten onrechte zou zijn aangenomen dat appellant geen belanghebbende was, heeft de Raad in zijn onder 1 genoemde uitspraak niet in stand gelaten.
1.2. De Raad overwoog daarbij dat een ambtenaar als appellant volgens vaste rechtspraak tegen een besluit tot benoeming van een ander slechts bezwaar kan maken of beroep kan instellen, indien en voor zover dat besluit geacht moet worden een afwijzing of weigering ten aanzien van hem te behelzen. Een zodanige afwijzing zag de Raad reeds vervat in het besluit appellant als herplaatsingskandidaat aan te wijzen (waartegen hij eveneens bezwaar had gemaakt) en daarom bestond geen reden zo’n afwijzing nogmaals te lezen in de plaatsingsbesluiten van twee anderen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaarde de Raad het beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring alsnog ongegrond.
1.3. Bij besluiten van 29 mei en 27 mei 2009 en 27 juli 2009 zijn bedoelde twee anderen bevorderd naar de bij hun - door appellant nog steeds geambieerde - functies behorende functieschaal. Het bezwaar van appellant tegen die besluiten is bij besluit van 27 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen belanghebbende is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit besluit van 27 oktober 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij overwoog de rechtbank dat weliswaar een rechtstreeks belang van appellant is aangenomen bij de plaatsing van de twee anderen in door hem geambieerde functies, maar dat zo’n belang niet kan worden aangenomen bij hun bevordering naar de functionele schaal.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de besluiten ten aanzien van de twee anderen moeten worden gezien als definitieve plaatsingsbesluiten na proeftijd, in functies die hij nog steeds ambieert. Daarom is wel degelijk sprake van rechtsreeks belang van hem bij deze besluiten. Bovendien wenst appellant een inhoudelijke beoordeling van deze besluiten, omdat daarbij, zijns inziens, een integriteitskwestie speelt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt vast dat de besluiten van 29 mei 2009 en 27 juli 2009 zien op de bevordering van twee anderen naar de schaal die behoort bij de functie waarin zij bij besluiten van 14 juli 2008 reeds definitief waren geplaatst met een functionele proeftijd van één respectievelijk een half jaar. Niet valt in te zien op welke wijze het belang van appellant bij deze besluiten is betrokken, omdat daarin op geen enkele wijze een nieuwe afwijzing of weigering ten aanzien van hem valt te construeren. Het enkele feit dat appellant de juistheid van deze besluiten bestrijdt, om welke reden dan ook, is daarvoor onvoldoende. Zijn bezwaar is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft die niet-ontvankelijkverklaring terecht in stand gelaten.
4.2. Het hoger beroep treft geen doel, op de inhoudelijke gronden van appellant kan niet worden ingegaan en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en B.J. van de Griend en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2012.
(get.) K. Zeielemaker.
(get.) M.C. Nijholt.
RB