[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2011, 10/1275 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: College)
Datum uitspraak: 10 januari 2012
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door F.T.H. Klijzen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 16 september 2009 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een gaskookplaat, een koelkast en grillbakoven. Bij haar aanvraag heeft appellante, voor zover hier van belang, de volgende toelichting gegeven. In verband met de sloop van haar woning heeft appellante gedwongen moeten verhuizen. Haar inbouwkeuken kon niet worden overgeplaatst naar haar nieuwe woning.
1.2. Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante van Woonplus Schiedam een bedrag heeft ontvangen van € 5.060,-- ter tegemoetkoming in de in verband met de noodzakelijke verhuizing te maken kosten.
1.3. Bij besluit van 12 maart 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 maart 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand, voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Ingevolge artikel 15, eerste lid , eerste volzin, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
4.3. Niet in geschil is dat aan appellante een verhuiskostenvergoeding van € 5.060,-- van Woonplus Schiedam is toegekend. Daarmee is beoogd een vergoeding te geven van zowel verhuis- als inrichtingskosten voor de als gevolg van sloop van de woning van appellante gedwongen verhuizing. De Raad is van oordeel dat deze aan appellante toegekende verhuiskostenvergoeding, gelet op het doel en de hoogte van de vergoeding, is aan te merken als een passende en toereikende voorziening voorliggende voorziening. Dat dit bedrag, naar appellante stelt niet toereikend is voor de door haar specifiek gemaakte kosten, doet aan het vorenstaande niet af. Daarbij neemt de Raad mede in aanmerking dat het College op grond van haar beleid een bedrag van € 2.595,-- hanteert voor woninginrichting voor een alleenstaande die zelfstandig woont.
4.4. Het voorgaande brengt mee dat artikel 15, eerste lid, van de WWB in beginsel aan de toekenning van bijzondere bijstand in bedoelde kosten in de weg staat.
Het eerste lid van artikel 16 van de WWB biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB, in bedoelde kosten bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Blijkens de memorie van toelichting dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. In hetgeen door appellante is aangevoerd, ziet de Raad geen zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Op basis van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het College niet de bevoegdheid toekwam om appellante bijzondere bijstand toe te kennen voor de hier besproken kosten.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2012.
(get.) A.B.J. van der Ham.