ECLI:NL:CRVB:2011:BV0260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1527 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens belemmering van arbeidsinschakeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds september 1998 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College had de bijstand van appellant verlaagd met 25% voor de duur van één maand, omdat hij zich tijdens een kennismakingsgesprek bij een bedrijf ongemotiveerd had gedragen. Daarnaast werd de bijstand opnieuw verlaagd met 25% voor de duur van twee maanden, omdat appellant niet was verschenen op afspraken bij een uitzendbureau. De rechtbank oordeelde dat appellant de inschakeling in de arbeid had belemmerd door zijn gedragingen, en dat er geen grond was om van de maatregelen af te zien.

In hoger beroep betoogde appellant dat zijn gedragingen onvoldoende grondslag boden voor de opgelegde maatregelen, en dat zijn psychische aandoeningen, waaronder schizofrenie en een obsessieve-compulsieve stoornis, hem niet konden worden verweten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de houding van appellant tijdens het kennismakingsgesprek doorslaggevend was voor de afwijzing voor de functie. Ook werd vastgesteld dat appellant geen medische belemmeringen had om op afspraken te verschijnen. De Raad concludeerde dat de opgelegde maatregelen terecht waren en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/1527 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 januari 2011, 08/3785 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 4 oktober 2011 heeft mr. M. el Ahmadi, advocaat te Utrecht, zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2011. Namens appellant is verschenen mr. El Ahmadi. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.W. Bekker, werkzaam bij de gemeente Veenendaal.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sedert september 1998, met enkele onderbrekingen, bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.1. Blijkens een op 10 april 2008 uitgebracht afstemmingsrapport heeft het College appellant verwezen naar het [bedrijf], waar de functie van [functie] vacant was. Appellant heeft daar op 7 april 2008 een kennismakingsgesprek gehad. Een dienstverband is niet tot stand gekomen.
1.2.2. Bij besluit van 17 april 2008 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 mei 2008 voor de duur van één maand met 25% verlaagd. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant de inschakeling in de arbeid heeft belemmerd omdat hij zich tijdens het kennismakingsgesprek bij [bedijf] zeer ongemotiveerd heeft gedragen.
1.3.1. Op 30 mei 2008 heeft appellant zich wegens hoofdpijn en uitslag op het gezicht ziek gemeld voor een afspraak bij [uitzendbureau] op die dag. Tijdens dat gesprek zouden de arbeidsvoorwaarden en de startdatum besproken worden van een aan appellant aan te bieden functie van [functie 2]. Appellant is in verband met deze ziekmelding op 2 juni 2008 op het spreekuur van de bedrijfsarts J.H.H. de Swart gezien. Deze heeft de ziekmelding niet legitiem geacht omdat er naar zijn oordeel medisch gezien geen belemmeringen waren die appellant verhinderden gevolg te geven aan de afspraak op 30 mei 2008. De klantmanager heeft appellant nog diezelfde dag telefonisch opgeroepen om die middag bij [uitzendbureau] te verschijnen ter bespreking van de functie van [functie 2]. Deze functie was nog immer vacant. Hoewel appellant gewezen is op het belang om op die afspraak te verschijnen, heeft hij geen gevolg gegeven aan deze oproep.
1.3.2. Bij besluit van 11 juni 2008 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 juli 2008 voor de duur van twee maanden met 25% verlaagd op de grond, voor zover van belang, dat appellant de inschakeling in arbeid heeft belemmerd door niet te verschijnen op de afspraken van 30 mei en 2 juni 2008. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van recidive.
1.4. Het College heeft de tegen de besluiten van 17 april 2008 en 11 juni 2008 gemaakte bezwaren bij besluit van 18 november 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 18 november 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant houdt staande dat zijn gedragingen onvoldoende grondslag bieden voor de opgelegde maatregelen. Zo zou de afwijzing voor de vacature bij [bedrijf] (mede) gelegen zijn in de omstandigheid dat hij niet in de groep zou passen. Onder verwijzing naar het door hem in beroep ingezonden rapport van zijn behandelend psycholoog A.N. Chakigar, heeft appellant betoogd dat de gedragingen hem niet kunnen worden verweten omdat hij lijdt aan schizofrenie en een obssessieve-compulsieve stoornis. Hij benadrukt dat het College hem wegens deze stoornissen heeft vrijgesteld van arbeid. De rechtbank heeft geen juiste afweging gemaakt door doorslaggevende betekenis toe te kennen aan het tevens in beroep ingezonden rapport van psycholoog J.J. Koers. Naar de mening van appellant is dit rapport onzorgvuldig tot stand gekomen, aangezien het gebaseerd is op een tweetal zeer korte consulten, waarbij geen informatie is ingewonnen bij de behandelend sector.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor de in dit geding van belang zijnde bepalingen van de WWB en de Verordening Maatregelen 2004 van de gemeente Veenendaal (hierna: de Verordening) verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Naar het oordeel van de Raad is de houding van appellant tijdens het kennismakingsgesprek bij het [bedrijf] doorslaggevend is geweest voor de afwijzing van appellant voor de daar vacante functie. De Raad kent op dit punt doorslaggevende betekenis toe aan de in het afstemmingsrapport weergegeven berichtgeving van de leidinggevende bij [bedijf], inhoudende dat, naast de indruk dat appellant niet van werken houdt, de opmerking van appellant dat de sociale dienst strenger is geworden bij hem de deur dicht deed. Het College heeft de gedraging naar het oordeel van de Raad derhalve terecht aangemeld als een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert als bedoeld in artikel 11, derde lid, onder a, van de Verordening, zijnde een gedraging van de derde categorie. Ingevolge artikel 12 van de Verordening wordt in dat geval de bijstand verlaagd met 25% voor de duur van één maand.
4.3.1. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat appellant de inschakeling in de arbeid heeft belemmerd door niet te verschijnen op de afspraken van 30 mei en 2 juni 2008. Uit het rapport van de bedrijfsarts blijkt dat er voor appellant geen medische belemmering was om op de afspraak van 30 mei 2008 te verschijnen. Appellant is op 2 juni 2008 voorts genoegzaam gewezen op het belang om die middag bij [uitzendbureau] te verschijnen ter bespreking van een baanaanbod. In reactie op de mededeling van appellant dat hij die middag naar Amsterdam zou gaan om zoekgeraakte medische gegevens op te vragen is hij er op gewezen dat zijn afwezigheid die middag opgevat zou kunnen worden als het niet willen meewerken aan arbeidsinschakeling waarop een maatregel zou kunnen volgen. De Raad heeft in de dossierstukken geen aanwijzingen gevonden dat appellant een concrete afspraak in Amsterdam had.
4.3.2. De onder 4.3.1 beschreven gedragingen zijn naar het oordeel van de Raad aan te merken als gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren als bedoeld in artikel 11, derde lid, onder a, van de Verordening. Het betreffen gedragingen uit de derde categorie. Ingevolge artikel 12 van de Verordening dient de bijstand in dat geval te worden verlaagd met 25% voor de duur van één maand. De omstandigheid dat appellant zich binnen twaalf maanden meerdere keren schuldig gemaakt heeft aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie leidt ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening tot verdubbeling van de duur van de maatregel.
4.4. In hetgeen appellant heeft gesteld ten aanzien van zijn psychische gesteldheid ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College van het opleggen van de maatregelen had dienen af te zien wegens het ontbreken van verwijtbaarheid. De diagnose van psycholoog Chakigar dat appellant lijdende is aan schizofrenie en een obsessieve-compulsieve stoornis wordt naar het oordeel van de Raad niet gedragen door het summiere rapport. De Raad hecht betekenis aan de omstandigheid dat noch de bedrijfsarts De Swart noch de psycholoog Koers, die appellant eind 2009 in opdracht van het College heeft onderzocht, melding hebben gemaakt van enige psychopathologie bij appellant. Koers constateerde dat een psychologische stoornis als zodanig niet kan worden vastgesteld maar dat appellant een beperkt gedragsrepertoire heeft. De Raad volgt appellant niet in diens standpunt dat het rapport van Koers onzorgvuldig tot stand is gekomen. Appellant is op 20 november 2009 en 16 december 2009 onderzocht, terwijl op 21 januari 2010 een eindgesprek is gevoerd en de bevindingen worden gedragen door de onderzoeksresultaten. Nu ook niet is gebleken dat appellant ten tijde van belang onder behandeling was voor zijn psychische klachten kon het raadplegen van de behandelend sector achterwege gelaten worden.
4.5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en J.N.A. Bootsma en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2011.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) J. van Dam.
IJ