de Commandant Luchtstrijdkrachten (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 april 2011, 10/5933 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 29 december 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2011.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.W.C. Naalden, mr. E.E.S. Snijders en [naam majoor], allen werkzaam bij het ministerie van Defensie. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is in augustus 2009 begonnen met opleidingsvluchten in het kader van de Elementaire Militaire Vlieg Opleiding (EMVO). Na de zogeheten Final Progress Check in de discipline Contact (hierna: FPC) is op 28 oktober 2009 door de commandant 131 EMVO squadron majoor [de majoor] een voorstel gedaan om betrokkene per diezelfde datum te ontheffen uit de opleiding, omdat betrokkene vliegtechnische capaciteiten mist. Betrokkene zou daardoor volgens [de majoor] de EMVO niet binnen de gestelde termijn af kunnen sluiten. De nadere toelichting op het voorstel vermeldt dat uit de verklaringen van de vlieginstructeurs volgt dat betrokkene niet in staat is de vereiste leercurve te volgen, ondanks de aan betrokkene toegekende extra vluchten (reviews) en de zogeheten progress check vluchten.
1.2. Bij besluit van 22 februari 2010 is betrokkene met ingang van 10 februari 2010 van de opleiding ontheven, omdat hij niet in staat is gebleken binnen de daarvoor gestelde tijd het gewenste niveau te behalen. Appellant heeft dit besluit, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 5 augustus 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren van betrokkene te nemen met inachtneming van die uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank onder andere overwogen dat de gemachtigde van appellant, W, ter zitting heeft meegedeeld dat de zogeheten FPC is vervallen. Op de gradesheet van die vlucht was namelijk één vluchtonderdeel, aileron roll, met een onvoldoende, Unsatisfactory (hierna: U), beoordeeld, terwijl dat onderdeel niet was getest. Appellant heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte het resultaat van die FPC meegewogen bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat nadere inlichtingen zijn gevraagd aan de vlieginstructeurs in verband met de stelling van betrokkene dat bepaalde door de verschillende vlieginstructeurs aangeleerde en geadviseerde vlieg- en procedurele handelingen in de FPC met een U werden beoordeeld. De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat appellant ten onrechte het adviesrapport van IAP/Heli Holland niet in het kader van zijn belangenafweging heeft meegewogen. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat aan een leerlingvlieger doorgaans meer reviewvluchten worden geboden dan in het geval van betrokkene is gebeurd.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. In artikel 13, zesde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement is bepaald dat de militair die is aangewezen voor het volgen van een initiële opleiding, daarvan kan worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de militair om andere redenen noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 10.1.2. van de Squadron Order Blijvende Aard 131SQN/15 Voortgang en beoordeling praktische vliegopleiding (hierna: SOBA 15) wordt een voorstel tot ontheffing onder meer opgesteld bij onvoldoende resultaat tijdens een FPC of indien naar het oordeel van de C-KMSL de progressie van de leerling/cursist dermate onvoldoende is dat de opleidbaarheid niet aanwezig wordt geacht.
3.2. Uit de verklaringen van vier verschillende vlieginstructeurs komt het eenduidige beeld naar voren dat betrokkene tijdens de trainingsvluchten onder meer te weinig assertief was en bij nieuwe of onverwachte situaties en bij verhoogde werkdruk (multi-tasking) moeite had om de juiste structuur aan te houden. Hij was niet in staat om zelfstandig de vliegveiligheid te waarborgen. Uit deze verklaringen blijkt voorts dat door middel van coaching, pre- en debriefing veel aandacht is besteed aan de tekortkomingen, maar een stijgende lijn was niet merkbaar en progressie bleef achterwege.
3.3. De Raad stelt verder vast dat het door de instructeurs geschetste beeld zijn bevestiging vindt in de zogeheten gradesheets. Daarin worden de verschillende vluchten van betrokkene op vluchtonderdelen door de vlieginstructeurs beoordeeld. In de toelichting op de gradesheet zijn vele concrete voorbeelden genoemd van de door de instructeurs geconstateerde tekortkomingen van betrokkene. Uit de gradesheets blijkt dat een aantal vluchten met een U als eindresultaat is beoordeeld en dat bij de vluchten die met een G, Good, als eindresultaat zijn beoordeeld, ook kritische op- en aanmerkingen zijn geplaatst bij bepaalde door betrokkene uitgevoerde vluchtonderdelen.
3.4. Ten slotte is de FPC van betrokkene met een U als eindresultaat beoordeeld. De instructeur van die vlucht, Commandant 131 EMVO squadron majoor [de majoor], constateerde na afloop van die vlucht dat betrokkene niet opleidbaar is in de daarvoor ter beschikking staande tijd. Vervolgens is door hem een voorstel gedaan om betrokkene per diezelfde datum uit de opleiding te ontheffen.
3.4.1. De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat één onderdeel van de FPC, de aileron roll, ten onrechte met een U is beoordeeld, terwijl dat onderdeel niet is uitgevoerd. Dat betekent, anders dan de rechtbank meent, naar het oordeel van de Raad niet dat daarmee het gehele resultaat van de FPC is komen te vervallen. Dat appellants gemachtigde ter zitting van de rechtbank heeft gezegd dat dit wel de consequentie is van een onjuiste beoordeling van één vluchtonderdeel, is door appellant ontkend. Wat daar verder ook van zij, de Raad constateert dat het ter zitting weegegeven standpunt van appellant, namelijk dat het resultaat van de FPC ondanks voormelde omissie zijn betekenis niet heeft verloren, overeenkomt met appellants standpunt daarover in het bestreden besluit. Ook de verschillende op de EMVO van toepassing zijnde regelingen hebben de Raad geen aanleiding gegeven te oordelen dat voormelde omissie dient te leiden tot het vervallen van het gehele resultaat van de FPC. Met majoor [de majoor] constateert de Raad voorts dat er blijkens de gradesheet van de FPC nog voldoende vluchtonderdelen resteren die tijdens de FPC niet op het gewenste niveau door betrokkene zijn uitgevoerd om het eindresultaat U te kunnen dragen.
3.4.2. De Raad overweegt voorts dat, al zijn in de gradesheet van de FPC bij enkele onderdelen kanttekeningen geplaatst die wel de indruk van subjectiviteit geven, niet blijkt dat de beoordeling van de FPC in haar geheel bezien niet met de vereiste objectiviteit is opgemaakt. Evenmin is de Raad gebleken dat er sprake was van vooringenomenheid bij [de majoor]. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat [de majoor] onweersproken heeft verklaard getoetst te hebben volgens de normering, zoals neergelegd in SOBA 15. Daarnaast acht de Raad van belang dat de kritiek van [de majoor] in de FPC in belangrijke mate overeenstemt met de eerdere bevindingen van de andere vlieginstructeurs. [de majoor] heeft evenals de verschillende instructeurs geconstateerd dat betrokkene niet voldeed aan een aantal competenties waaraan een leerlingvlieger moet voldoen, zoals bijvoorbeeld het zelfstandig waarborgen van de vliegveiligheid en het voldoende belastbaar zijn bij verhoogde werkdruk. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat aan betrokkene bepaalde vlieg- en procedurele handelingen anders zijn aangeleerd dan [de majoor] voorstaat, dan volgt daaruit nog niet dat het resultaat van de FPC geen betekenis meer heeft. Ook met die anders aangeleerde handelingen bereikte betrokkene immers volgens [de majoor] niet altijd het gewenste resultaat en voldeed hij dan ook niet aan de vereiste competenties.
3.5. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat betrokkene in de discipline Contact niet nog een extra reviewvlucht had moeten worden toegekend.
3.5.1. Ingevolge de Syllabus EMVO bestaat de discipline Contact uit een tweetal instructieblokken. Per instructieblok is twee reviewvluchten het maximale aantal.
In artikel 6.3.1., aanhef en onder c, van de SOBA 15, is het volgende bepaald: ”Na een onvoldoende reviewvlucht wordt overleg gepleegd tussen hoofd operatien vluco en instructeur. Er wordt afhankelijk van de aanwezigheid van progressie en/of andere tekortkomingen, één van de volgende besluiten genomen:
(1) De leerling/cursist wordt een tweede reviewvlucht toegekend, tenzij het maximum aantal reviewvluchten al is toegekend.
(2) De leerling/cursist wordt de eerst volgende Progress Check afgenomen.
(3) De leerling/cursist wordt voorgedragen voor ontheffing uit de opleiding. Dit nadat er al eerder in dezelfde categorie van de syllabus een FPC is afgenomen.”
3.5.2. De Raad stelt vast dat aan betrokkene in het eerste instructieblok van de discipline Contact twee reviewvluchten zijn toegekend en in het tweede instructieblok één reviewvlucht. Onder andere is deze laatste reviewvlucht met een onvoldoende beoordeeld. Mede gelet op de reeds eerder geconstateerde tekortkomingen van betrokkene en de afwezigheid van voldoende progressie heeft appellant aan betrokkene niet toegekend opnieuw een reviewvlucht, maar een progress check. Daarin zou dan onderzocht worden of het nog wel zinvol was om de opleiding van betrokkene voort te zetten. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant onder die omstandigheden in redelijkheid voor de FPC kunnen kiezen. Dat twee reviewvluchten het maximale aantal is betekent immers niet dat er ook altijd twee moeten worden toegekend. Volgens [de majoor] heeft betrokkene tijdens de FPC niet laten zien dat hij het vereiste eindniveau van de opleiding wel zou halen bij toekenning van nog een extra review- of trainingsvlucht.
3.6. Het adviesrapport van IAP/Holland Heli van 24 maart 2010 heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Uit dat rapport blijkt dat betrokkene aanleg heeft voor vliegen, maar dat wordt ook niet betwist door appellant. Het rapport geeft evenwel geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van bevindingen van de vlieginstructeurs over de vluchten van betrokkene in het kader van de EMVO.
4. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat betrokkene redelijkerwijs niet van de opleiding kon worden ontheven. Dit brengt mee dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en T. van Peijpe als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2011.