G E R E C T I F I C E E R D E U I T S P R A A K
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 juni 2010, 09/5408 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 december 2011
Namens appellant heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Mol, werkzaam bij de gemeente Bergen op Zoom.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving van het College bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Hij was ten tijde in geding niet ontheven van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft op 25 mei 2009 aan het College gemeld dat hij met zijn partner naar het buitenland op vakantie gaat van 20 juli 2009 tot en met 16 augustus 2009. Bij besluit van 24 augustus 2009 heeft het College bepaald dat appellant over 16 augustus 2009 geen recht heeft op bijstand (lees: de bijstand over 16 augustus 2009 ingetrokken) en bij wijze van maatregel zijn uitkering over de maand september 2009 met 5% verlaagd. Daaraan is, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat appellant de maximale vakantieduur heeft overschreden, omdat het niet aannemelijk is dat hij, zoals hij stelt, op 20 juli 2009 is vertrokken en niet een dag eerder.
1.2. Bij besluit van 3 november 2009 heeft het College het tegen het besluit van 24 augustus 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen het opleggen van de maatregel en het bezwaar ongegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen de intrekking van de bijstand over 16 augustus 2009. Het College heeft - voor zover hier van belang - zijn standpunt dat appellant op 19 juli 2009 moet zijn vertrokken, gehandhaafd en geconcludeerd dat appellant de maximale vakantieduur met één dag heeft overschreden. Daarbij heeft het College toepassing gegeven aan de werkinstructie “Verblijf buitenland/vakantiemelding”, waarin staat vermeld dat de periodes verblijf buitenland inclusief vertrek- en terugkeerdatum zijn (ongeacht tijdstip vertrek/terugkeer).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 3 november 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het College het standpunt ingenomen dat, gelet op de uitspraak van de Raad van 22 maart 2011, LJN BQ0142, het in het besluit van 3 november 2009 ingenomen standpunt dat appellant op 16 augustus 2009 geen recht heeft op uitkering omdat hij de maximale vakantieduur heeft overschreden, onjuist is en niet langer wordt gehandhaafd. Gelet hierop kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. Het besluit van 3 november 2009 dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd voor zover dit de intrekking van de bijstand over 16 augustus 2009 betreft.
De Raad zal het besluit van 24 augustus 2009 in zoverre herroepen.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de (proces)kosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,-- in bezwaar, € 874,-- in beroep en € 437,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 3 november 2009, voor zover dit ziet op de intrekking van de bijstand over 16 augustus 2009;
Herroept het besluit van 24 augustus 2009, voor zover dit ziet op de intrekking van de bijstand over 16 augustus 2009;
Veroordeelt het College in de (proces)kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.955,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.