ECLI:NL:CRVB:2011:BV0088
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van persoonsgebonden budget in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond werd verklaard. Appellant ontving een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke verzorging op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het College had op 11 augustus 2009 het pgb over de periode van 31 december 2007 tot en met 28 december 2008 herzien tot € 0,-- en het eerder verleende pgb van € 2.714,40 teruggevorderd, omdat appellant geen verantwoordingsformulier had ingediend. Appellant stelde dat het College ten onrechte had gehandeld en dat er bijzondere omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van rechter H.J. de Mooij, heeft de zaak op 21 december 2011 behandeld. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde omstandigheden, zoals een laag opleidingsniveau, onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en schulden, niet zodanig bijzonder waren dat deze aanleiding moesten geven tot toepassing van de hardheidsclausule. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het College bevoegd was om het pgb te herzien en terug te vorderen, en dat er geen onbillijkheden van overwegende aard waren die een afwijking van de Verordening rechtvaardigden.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en zag hij geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op dezelfde datum, 21 december 2011.