ECLI:NL:CRVB:2011:BV0080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2513 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten wasmachine

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een wasmachine door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn. Appellant had op 4 maart 2008 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten voor de aanschaf van een wasmachine niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 20 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de rechtbank Alkmaar in haar eerdere uitspraak op 25 maart 2010 werd bevestigd.

De Raad overweegt dat de noodzakelijke kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn inkomen en dat van zijn echtgenote te laag waren om voor een wasmachine te reserveren of om een lening af te lossen. De Raad stelt vast dat appellant en zijn echtgenote een inkomen hadden dat de voor hen geldende bijstandsnorm overschreed.

De Raad bevestigt dat de omstandigheden die appellant aanvoert, zoals de ziekte van zijn zoontje en eerdere toekenningen van bijstand voor andere goederen, niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die recht geven op bijzondere bijstand voor de kosten van de wasmachine. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

10/2513 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 maart 2010, 08/3050 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.Th.A.M. Mes, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.R. Ooievaar, werkzaam bij de gemeente Hoorn.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 4 maart 2008 op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een wasmachine. Bij besluit van 30 mei 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 september 2008, heeft het College deze aanvraag afgewezen. De besluitvorming berust op de overweging dat de kosten voor de aanschaf van een wasmachine in het geval van appellant weliswaar noodzakelijk zijn omdat de oude wasmachine aan vervanging toe is, maar dat die kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Appellant had ruim de tijd om te reserveren voor een nieuwe wasmachine aangezien hij de oude wasmachine al in april 2002 had aangeschaft en het inkomen van appellant en zijn echtgenote, ook als men rekening houdt met de door hem gestelde aflossingsverplichtingen, hoger ligt dan de toepasselijke bijstandsnorm. Verder is niet gebleken dat de wasmachine niet kon worden gefinancierd door middel van gespreide betaling achteraf of door middel van het aangaan van een lening die in termijnen wordt afgelost.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 2 september 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de kosten voor de aanschaf van een wasmachine niet voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden omdat appellant sinds de aanschaf van de oude wasmachine op 20 april 2002 ruim vijf jaar de tijd heeft gehad om voor de kosten van de aanschaf van een nieuwe wasmachine te reserveren.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat zijn inkomen en dat van zijn echtgenote te laag was om voor een wasmachine te reserveren of om op een lening voor de aanschaf van een wasmachine af te lossen. Voorts heeft het College hem bij besluit van 6 juni 2006 bijstand toegekend voor een stofzuiger en een wasdroger omdat de aanschaf daarvan noodzakelijk was in verband met de ziekte van zijn zoontje. Met het gegeven dat zijn zoontje nog steeds ziek is, heeft het College geen rekening gehouden. Verder heeft appellant aangevoerd dat bij besluit van 4 september 2007 bijzondere bijstand voor de kosten van twee brillen is toegekend en dat toen zijn draagkracht over de periode van 1 mei 2007 tot 1 mei 2008 op nihil is gesteld. Ten tijde van de aanvraag van 4 maart 2008 had appellant derhalve geen draagkracht terwijl hij ook nog eens maandelijks € 99,-- moest aflossen aan schulden. Uit de besluiten van 6 juni 2006 en 4 september 2007 blijkt voorts dat het College van mening was dat appellant toen niet had kunnen reserveren, zodat ten onrechte is overwogen dat hij ruim vijf jaar de tijd heeft gehad om te reserveren. Appellant heeft voorts aangevoerd dat het geld dat ten tijde hier van belang op de bankrekening van zijn echtgenote stond, bestemd was om zijn schulden aan de belastingdienst te betalen en heeft stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt wat hij de afgelopen jaren aan de belastingdienst heeft moeten betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het College ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.3. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat die kosten in het geval van appellant noodzakelijk zijn. Tussen partijen is in geschil of tevens voldaan is aan de voorwaarde dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aan laatstgenoemde voorwaarde is voldaan. De Raad overweegt daartoe als volgt.
4.4. De noodzakelijke kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd betreffen kosten die gerekend worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen uit bijstandsniveau en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. De Raad is niet gebleken dat het inkomen van appellant en dat van zijn echtgenote te laag was om voor een wasmachine te reserveren of om op een lening voor een wasmachine af te lossen. Niet in geschil is immers dat appellant en zijn echtgenote een inkomen hadden dat de voor hen geldende bijstandsnorm overschreed. Voorts is het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte of aflossingsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen, niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB. Daarmee verband houdende kosten kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Ook de door appellant gestelde omstandigheid dat zijn zoontje ziek is, levert op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op die eraan in de weg staat dat appellant voor de kosten van de wasmachine heeft kunnen reserveren of om op een lening voor die wasmachine af te lossen. De omstandigheid dat aan appellant in verband met de ziekte van zijn zoontje eerder bijzondere bijstand voor een stofzuiger en een wasdroger is toegekend, houdt niet een toezegging in dat in de toekomst aanvragen om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen worden ingewilligd.
4.5. De omstandigheid dat appellant ten tijde van de aanvraag van 4 maart 2008 op grond van het besluit van 4 september 2007, waarbij hem bijzondere bijstand voor de kosten van twee brillen is toegekend, geen draagkracht had, ziet op de vraag of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Die vraag behoeft geen beantwoording aangezien, zoals onder 4.3 en 4.4 naar voren is gekomen, in het geval van appellant de kosten van een wasmachine geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB en appellant reeds op die grond geen recht op bijzondere bijstand voor de betreffende kosten heeft. De beroepsgrond van appellant dat hij geen draagkracht heeft treft dan ook geen doel.
4.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en E.C.R. Schut als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) N.M. van Gorkum.
IJ