ECLI:NL:CRVB:2011:BV0014

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7111 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijzondere bijstand en noodsituaties in het kader van tandheelkundige kosten

In deze zaak gaat het om de toekenning van bijzondere bijstand aan appellant voor tandheelkundige kosten. Appellant had op 29 mei 2009 bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van een tandheelkundige behandeling, die in totaal € 1.711,50 bedroeg. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen heeft de aanvraag afgewezen op 5 augustus 2009, omdat appellant niet voor de goedkoopste en meest adequate oplossing had gekozen. Na bezwaar heeft het College op 13 november 2009 een vergoeding van € 700,-- toegekend, maar stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een hogere vergoeding rechtvaardigden.

Appellant heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Hij betoogde dat er wel sprake was van een noodsituatie, zoals blijkt uit de verklaring van zijn tandarts en de ingediende declaraties. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het College in overeenstemming met het buitenwettelijk begunstigend beleid heeft gehandeld door de tandartskosten tot het maximumbedrag van € 700,-- te vergoeden. De Raad oordeelde dat de informatie van de tandarts geen aanknopingpunten bood voor het oordeel dat er bij appellant sprake was van een noodsituatie die een volledige vergoeding rechtvaardigde.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep van appellant gegrond was verklaard, maar de beslissing van het College om slechts € 700,-- te vergoeden werd gehandhaafd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 december 2011.

Uitspraak

10/7111 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 november 2010, 09/2201 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: College)
Datum uitspraak: 27 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat te Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 november 2011 heeft mr. Crutzen nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2011. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P. Konen, werkzaam bij de gemeente Heerlen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 29 mei 2009 bijzondere bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de eigen bijdrage verbonden aan een tandheelkundige behandeling, bestaande uit het plaatsen van drie kronen, een dummy en een brug tot een bedrag van € 1.711,50.
1.2. Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft het College de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 35 van de WWB afgewezen op de grond dat appellant bij de keuze van de tandheelkundige behandelingen niet gekozen heeft voor de goedkoopste en meest adequate oplossing. Het College is uit raadpleging van de behandelend tandarts gebleken dat de goedkoopste oplossing een gebitje zou zijn dan wel een plaatje van een tand, waarvan de kosten € 200,-- zouden bedragen.
1.3. Bij besluit van 13 november 2009 heeft het College het tegen het besluit van 5 augustus 2009 gemaakte bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat aan appellant op grond van de regeling ‘Beleidsregel bijzondere bijstand’ een vergoeding van € 700,-- is toegekend voor de gemaakte tandartskosten. Het College heeft daarbij overwogen dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot verlening van een hogere dan wel volledige vergoeding van de gemaakte kosten. Er was geen sprake van een noodsituatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 13 november 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden. Hij heeft betoogd dat uit het schrijven van zijn tandarts van 11 augustus 2009 en de door hem in hoger beroep ingezonden declaraties van zijn tandarts blijkt dat hij meer dan gemiddelde problemen heeft met zijn gebit. Het College heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een noodsituatie die een volledige vergoeding van de kosten zou rechtvaardigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het College voert ten aanzien van aanvragen om bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 35 van de WWB een beleid waarbij personen in aanmerking kunnen komen voor bijzondere bijstand, ook al is er sprake van een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB. Op grond van artikel 22, tweede lid, van de regeling ‘Beleidsregel bijzondere bijstand’ komen tandheelkundige kosten - niet zijnde de eigen bijdrage voor kosten van orthodontie - voor bijzondere bijstand in aanmerking tot een bedrag van € 700,-- per kalenderjaar. Op grond van artikel 22, derde lid, van dat beleid kan het College in noodsituaties bijzondere bijstand verlenen voor andere tandheelkundige kosten, die hoger liggen dan de genoemde grens van € 700,--. Volgens de toelichting bij deze beleidsregel - ter zitting nader uiteengezet door de vertegenwoordiger van het College - is daarvan sprake indien er bijvoorbeeld sprake is van een mondziekte, een plotseling voorvallend trauma (als gevolg van een val/ruzie) of zodanige problemen aan het gebit dat het medisch onverantwoord is om de betrokkene een behandeling te onthouden. Deze situatie doet zich voor indien er gezondheidsrisico’s zijn of betrokkene niet meer kan eten.
4.2. Evenals de rechtbank kwalificeert de Raad dit beleid als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt een dergelijk beleid als gegeven aanvaard en dient de door de bestuursrechter te verrichten toetsing zich te beperken tot de vraag of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.3. De Raad stelt vast dat het College in overeenstemming met het buitenwettelijk begunstigend beleid heeft gehandeld door de gemaakte tandartskosten te vergoeden tot het maximumbedrag van € 700,--. De behandelend tandarts, die ter zake als deskundig aangemerkt dient te worden, heeft het College bericht dat er absoluut geen sprake was van een noodsituatie bij appellant. Deze visie komt eveneens tot uitdrukking in de brief van de tandarts van 11 augustus 2009 aan appellant. De informatie van de tandarts aan het College en de nader toegezonden declaraties in hoger beroep bieden geen aanknopingpunten voor het oordeel dat in het geval van appellant wel sprake was van een noodsituatie als bedoeld in de ‘Beleidsregel bijzondere bijstand’.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2011.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) R. Scheffer.
IJ