ECLI:NL:CRVB:2011:BU9970

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2168 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een WW-uitkering op basis van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak met betrekking tot de Werkloosheidswet (WW). Verzoekster, vertegenwoordigd door A.H. van Bergen, had verzocht om herziening van de uitspraak van 6 april 2011, waarin haar WW-uitkering was afgewezen. De Raad heeft vastgesteld dat verzoekster niet kon aantonen dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, zoals vereist onder artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar om een uitspraak te corrigeren die is gebaseerd op onjuist gebleken feiten. Verzoekster had aangevoerd dat haar ten onrechte was verweten dat zij niet had gesolliciteerd, en dat het Uwv haar bij een eerder besluit een WW-uitkering had toegekend zonder sollicitatieplicht. De Raad oordeelde echter dat deze argumenten geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverden, maar eerder nieuwe argumenten waren die niet relevant waren voor de herziening.

De Raad concludeerde dat verzoekster met haar verzoek om herziening niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8:88 Awb, omdat zij geen nieuwe feiten had aangedragen die niet eerder bekend waren. De Raad wees het verzoek om herziening af en stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met M. Greebe als rechter en L. van Eijndthoven als griffier.

Uitspraak

11/2168 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[verzoekster], wonende te [woonplaats] (verzoekster),
van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 april 2011, 10/896 WW,
in het geding tussen
verzoekster
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 28 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft A.H. van Bergen verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 6 april 2011, 10/896 WW, LJN BQ0412.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Verzoekster is verschenen met bijstand van de heer Van Bergen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het Uwv op goede gronden bij besluit van
21 september 2009 zijn besluit heeft gehandhaafd van 6 augustus 2009, waarbij aan verzoekster is meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) niet kan herleven met ingang van 15 december 2008 omdat zij niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden. Daarbij heeft de Raad vastgesteld dat verzoekster verschillende malen heeft verklaard dat zij wel wilde werken, maar dit niet kon in verband met de zorg voor haar kinderen.
1.2. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar ten onrechte het verwijt is gemaakt dat zij niet heeft gesolliciteerd. Het Uwv heeft haar bij een besluit van 16 juni 2009 met ingang van 1 april 2008 een WW-uitkering toegekend voor de duur van elf maanden. Dit besluit moet gezien worden als het resultaat van een schikking na een eerdere procedure bij de rechtbank. In dit besluit staat niet dat verzoekster moet solliciteren. Verzoekster meent dat haar niet achteraf nog een sollicitatieplicht kon worden opgelegd.
1.3. Het Uwv heeft afwijzing van het verzoek om herziening bepleit.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Uit vaste rechtspraak van de Raad blijkt dat het rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen. Het strekt er in beginsel toe om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraken van 3 oktober 2003, LJN AN7982 en 19 november 1998, LJN ZB8180.
2.3. Zelfs als verzoekster gelijk zou hebben en het besluit van 16 juni 2009 de uitkomst zou zijn van een met het Uwv getroffen schikking - enige aanwijzing daarvoor bevatten het besluit en de overige gedingstukken echter niet - dan brengt zij geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid in de zin van artikel 8:88 van de Awb naar voren, maar werpt zij slechts een nieuw argument op. Met het besluit van 16 juni 2009 was de Raad bekend en hij heeft dit in zijn beoordeling betrokken. In de uitspraak van 6 april 2011 is overwogen:
“Dat aan appellante bij besluit van 16 juni 2009 is meegedeeld dat zij met ingang van 1 april 2008 in aanmerking komt voor een WW-uitkering voor de duur van elf maanden, betekent niet dat zij gedurende deze periode niet diende te voldoen aan de voorwaarde om beschikbaar te zijn om arbeid te aanvaarden.”
Verzoekster had ook voordat de Raad uitspraak deed naar voren kunnen brengen dat volgens haar met het Uwv was afgesproken dat zij gedurende een periode van elf maanden recht zou hebben op WW-uitkering ook als zij niet met sollicitaties van haar beschikbaarheid zou hebben blijkgegeven.
2.4. De Raad moet vaststellen dat verzoekster met het onderhavige verzoek kennelijk heeft beoogd op basis van reeds bekende gegevens een - bij het rechtsmiddel van herziening niet passende - hernieuwde discussie over de zaak te voeren. Omdat van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:88 van de Awb niet is gebleken, zal het verzoek om herziening worden afgewezen.
3. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM