ECLI:NL:CRVB:2011:BU9866

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6367 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verdere ZW-uitkering na auto-ongeval en beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die na een auto-ongeval op 21 december 2008 niet meer in staat was om zijn werk als orderpicker uit te voeren vanwege whiplashklachten. Appellant heeft meerdere keren het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht, waarbij de laatste afspraak op 16 juni 2009 plaatsvond. De verzekeringsarts W.E.H. Cramer concludeerde dat appellant vanaf die datum weer geschikt was voor zijn arbeid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde vervolgens de verdere uitkering van ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) met een besluit van 16 juni 2009. Dit besluit werd later door de bezwaarverzekeringsarts P. Momberg bevestigd, die het bezwaar van appellant ongegrond verklaarde.

De rechtbank ‘s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er voldoende gegevens waren om de beperkingen van appellant te beoordelen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde in hoger beroep dat hij op de datum in geding niet in staat was om zijn arbeid te verrichten. Hij voerde aan dat de bezwaarverzekeringsarts de aanwezigheid van een posttraumatische stressstoornis (PTTS) op die datum had miskend.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was. De Raad stelde vast dat er geen aanwijzingen waren voor psychische klachten op de datum in geding en dat eventuele verslechteringen in de gezondheidstoestand van appellant na deze datum niet relevant waren voor de beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.

Uitspraak

10/6367 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 13 oktober 2010, 09/6291 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 28 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Heuvel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is na een auto-ongeval op 21 december 2008 uitgevallen voor zijn werk als orderpicker wegens whiplashklachten. Ter zake van deze ziekmelding heeft appellant meerdere malen het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht, voor het laatst op 16 juni 2009. De verzekeringsarts W.E.H. Cramer komt na eigen onderzoek tot de conclusie dat appellant met ingang van 16 juni 2009 geschikt kan worden geacht voor zijn arbeid. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het Uwv (verdere) uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Bij besluit van 20 juli 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts P. Momberg van 17 juli 2009, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 juni 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellant geldende beperkingen te kunnen komen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het medisch onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Ook in de in beroep overgelegde informatie van de neuroloog L.M.H. Kloos, revalidatiearts R.M.C.M. Brenner en psychiater L. van der Wolf van respectievelijk 6 augustus 2009 en 31 augustus 2009, 20 november 2009 en 9 juni 2010, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Naar het oordeel van de rechtbank zien de medische gegevens op een periode geruime tijd na de datum in geding.
3. In hoger beroep handhaaft appellant - kort gezegd - zijn standpunt dat hij op de datum in geding niet in staat was zijn arbeid te verrichten. De bezwaarverzekeringsarts heeft de aanwezigheid van de later vastgestelde Posttraumatische stressstoornis (PTTS) op de datum in geding miskend. De concentratieproblemen, misselijkheid, duizeligheid en slaapproblemen, zijn destijds niet als vroege PTSS-klachten herkend, aldus appellant.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Naar het oordeel van de Raad is het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts Momberg zorgvuldig en weloverwogen geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant onderzocht en de informatie van fysiotherapeut A.A. van Eck van 22 juni 2009 en de huisarts van 13 juli 2009 meegewogen in haar oordeel. De bezwaarverzekeringsarts kon bij onderzoek van de psyche geen psychopathologie vaststellen en het lichamelijk onderzoek liet geen evidente afwijkingen zien.
4.3. Ten aanzien van de in beroep overgelegde informatie van fysiotherapeut Van Eck, neuroloog Kroon, revalidatiearts Brenner en de psychiater Van Wolff onderschrijft de Raad - evenals de rechtbank - het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Momberg, zoals vermeld in haar rapportages van 6 november 2009, 10 december 2009, 15 april 2010 en 28 juni 2010.
4.4. Met betrekking tot appellants stelling dat de bezwaarverzekeringsarts de diagnose PTTS heeft miskend overweegt de Raad dat uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 17 juli 2009 blijkt dat bij onderzoek van de psyche geen aanwijzingen waren voor een verminderde concentratie, aandacht of geheugen en zij geen psychopathologie heeft kunnen vaststellen. Ook uit de informatie van de huisarts van 13 juli 2009 blijkt niet dat bij appellant sprake was van psychische klachten. Pas eind november 2009 werd appellant door de revalidatiearts Brenner doorverwezen naar de GGZ, waar in april 2010 het eerste gesprek met psychiater Van der Wolf plaatsvond. Deze ontwikkeling ruim na de datum in geding is naar het oordeel van de Raad niet bepalend voor de medische situatie per 16 juni 2009. Dat de psychiater Van der Wolf in de brief van 9 juni 2010 de diagnose eenmalige depressie matig ernstig, pijnstoornis ten gevolge van zowel psychische als een somatische aandoening en PTTS stelt, maakt dit niet anders. Eventuele verslechteringen in de gezondheidstoestand van appellant na de datum in geding dienen bij de beoordeling van de vraag of hij per 16 juni 2009 weer geschikt was voor zijn arbeid buiten beschouwing te blijven.
5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2011.
(get.) M. Greebe.
(get.) L. van Eijndthoven.
NW