ECLI:NL:CRVB:2011:BU9383

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3791 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de adequaatheid van collectief vervoer als compensatie voor mobiliteitsbeperkingen onder de Wmo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die als gevolg van een cerebrovasculair accident en locomotore pijnklachten beperkt is in haar mobiliteit. Appellante had eerder bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray een aanvraag ingediend voor een aangepaste auto als vervoersvoorziening onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze aanvraag werd afgewezen, omdat het College van mening was dat appellante gebruik kon maken van het collectieve vervoer, dat als adequate voorziening werd beschouwd.

De rechtbank Roermond had de eerdere beslissing van het College bevestigd, waarbij werd overwogen dat het College zijn onderzoeksplicht was nagekomen en dat de bezwaren van appellante tegen het collectieve vervoer voornamelijk praktisch van aard waren. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het collectieve vervoer niet voldeed aan haar behoeften en dat zij om medische redenen niet in staat was om hiervan gebruik te maken. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante haar stelling niet met medische stukken heeft onderbouwd en dat er geen aanwijzingen waren voor medische belemmeringen.

De Raad concludeerde dat het collectieve vervoer in dit geval wel degelijk een adequate voorziening bood en dat de praktische bezwaren van appellante niet voldoende waren om te oordelen dat zij recht had op een aangepaste auto. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/3791 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 28 mei 2010, 09/1587 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray (hierna: College).
Datum uitspraak: 16 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Verkoeijen, advocaat te Blerick, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft verwezen naar het in beroep ingediende verweerschrift.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 12 oktober 2011. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Appellante is als gevolg van een cerebrovasculair accident en locomotore pijnklachten beperkt in haar mobiliteit. Aan appellante zijn ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vervoersvoorzieningen in de vorm van een rolstoel, een scootmobiel en een gehandicaptenparkeerkaart passagier toegekend.
2.2. Bij aanvraag van 8 januari 2009 heeft appellante het College verzocht om ingevolge de Wmo een vervoersvoorziening in de vorm van een aangepaste auto toe te kennen.
2.3. Bij besluit van 28 mei 2009 heeft het College de aanvraag afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de voorziening langdurig noodzakelijk is en de resultaten van revalidatie afgewacht moeten worden. Ook is het beroep op de hardheidsclausule afgewezen.
2.4. Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het College het tegen het besluit van 28 mei 2009 gemaakte bezwaar, conform het advies van de commissie bezwaarschriften van 23 september 2009, ongegrond verklaard. Overwogen is dat appellante niet in aanmerking komt voor een aangepaste auto, omdat zij gebruik kan maken van het collectieve vervoer.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het College heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht, nu onderzoek is gedaan naar de medische beperkingen en naar de vervoersbehoefte van eiseres. De rechtbank heeft verder overwogen dat de door appellante naar voren gebrachte bezwaren tegen het collectieve vervoer enkel praktisch van aard zijn en onvoldoende reden vormen om het collectief vervoer niet als een adequate voorziening te beschouwen. De omstandigheid dat collectief vervoer voor appellante een grotere belasting vormt dan individueel vervoer maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep - daarmee herhaald hebbende hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd - op het standpunt gesteld dat een vervoersvoorziening in de vorm van deelname aan het collectieve vervoer onvoldoende compensatie biedt. Appellante heeft daartoe gesteld dat zij niet altijd gebruik kan maken van de deeltaxi, dat de deeltaxi niet altijd op tijd komt, dat er in de deeltaxi niet altijd ruimte is voor de rolstoel van appellante, dat de deeltaxi niet altijd voor de deur stopt en dat appellante voor het in- en uitstappen afhankelijk is van de chauffeur van de deeltaxi. Volgens appellante heeft het College geen maatwerk geleverd en onvoldoende onderzocht of het collectieve vervoer voldoende compensatie biedt, gelet op de persoonskenmerken en behoeften van appellante. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het besluit op bezwaar moet worden vernietigd, dat het College moet worden veroordeeld in de proceskosten en dat het College moet worden veroordeeld tot vergoeding van de door appellante geleden schade.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. De Raad stelt vast dat het in hoger beroep gaat om de vraag of het collectieve vervoer in het geval van appellante compensatie biedt voor haar beperkingen als bedoeld in de Wmo en aldus een adequate voorziening is. Naar het oordeel van de Raad is dat het geval. De Raad overweegt daartoe het volgende.
5.3. Ingevolge artikel 24 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Venray (hierna: Verordening) kan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6, van de Wmo in aanmerking worden gebracht voor de in artikel 22, onder b, c en d van de Verordening vermelde voorziening (een individuele vervoersvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele vervoersvoorziening in natura en een financiële tegemoetkoming in de kosten van een individuele vervoersvoorziening), indien - onder meer - aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a, van de Verordening onmogelijk maken.
5.4. De Raad is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor de juistheid van de stelling van appellante dat zij om medische redenen geen gebruik kan maken van het collectieve vervoer en daarom is aangewezen op een aangepaste auto. Appellante heeft haar stelling niet met medische stukken onderbouwd, terwijl in het dossier ook overigens geen aanwijzingen te vinden zijn die duiden op medische belemmeringen om van het collectieve vervoer gebruik te maken. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
5.5. De Raad is verder van oordeel dat de door appellante naar voren gebrachte praktische bezwaren tegen gebruikmaking van het collectieve vervoer - zoals hiervoor onder 4 weergegeven - evenmin aanleiding vormen om te oordelen dat aan haar een aangepaste auto moet worden toegekend. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank ter zake. Hij voegt daar nog aan toe dat appellante niet concreet heeft onderbouwd hoe de door haar genoemde praktische bezwaren zich verhouden tot haar persoonskenmerken en/of behoeften als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wmo. Gelet hierop heeft de Raad voor het oordeel dat het College geen maatwerk heeft geleverd, geen aanknopingspunten kunnen vinden. De beroepsgrond faalt.
6. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt, dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat het verzoek om veroordeling van het College tot vergoeding van de schade moet worden afgewezen.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD